[Appellant] zonder vaste woon- of verblijfplaats (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 december 2010, 09/630 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. M.C. Lugard-van Beijma, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 28 april 2008 bijstand aangevraagd. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft het College aan appellant voor de periode van 19 mei 2008 tot en met 25 mei 2008 een voorschot van € 70,-- verstrekt. Bij besluit van 3 juli 2008 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet tijdig afschriften van zijn bank- en girorekeningen heeft overgelegd. Tevens is bij dit besluit het aan appellant verstrekte voorschot van hem teruggevorderd.
1.2. Bij brief van 10 juli 2008, gericht aan W. van Rooij van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Utrecht (hierna: Van Rooij), heeft de gemachtigde van appellant nadere gegevens overgelegd, met het verzoek te bepalen vanaf welk moment appellant recht heeft op bijstand.
1.3. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft de gemachtigde van appellant aan Van Rooij bericht nog geen reactie te hebben ontvangen op haar brief van 10 juli 2008. Hierbij heeft zij verzocht alsnog op haar brief van 10 juli 2008 te reageren en deze brief voorts als bezwaarschrift tegen het besluit van 3 juli 2008 aan te merken.
1.4. Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
3 juli 2008 wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
17 februari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hiertoe is namens appellant aangevoerd dat de brief van 10 juli 2008 naar de vorm beoordeeld wellicht niet is aan te merken als een bezwaarschrift, maar dat naar de inhoud beoordeeld duidelijk is dat bezwaar wordt gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2008. Voorts is aangevoerd dat het niet aanmerken van de brief van 10 juli 2008 als bezwaarschrift onevenredig belastende gevolgen heeft voor appellant, zodat bepaalde regels in deze kwestie buiten toepassing dienen te worden gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In de brief van 10 juli 2008 maakt de gemachtigde van appellant melding van nader toegezonden gegevens aan de hand waarvan naar haar opvatting kan worden vastgesteld dat appellant is gaan voldoen aan de voorwaarden om voor bijstand in aanmerking te komen. De brief wordt afgesloten met “Overigens kan ik mogelijkerwijs weinig anders doen dan een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing d.d. 3 juli jl. Graag hoor ik daarom ook op korte termijn van u, voor het verstrijken van de bezwaartermijn.” Naar het oordeel van de Raad kan deze passage tot geen andere conclusie leiden dan dat de gemachtigde hiermee nadrukkelijk heeft verzocht om een reactie op deze brief voor het verstrijken van de bezwaartermijn, teneinde tijdig een bezwaarschrift te kunnen indienen. De binnen de bezwaartermijn van zes weken ingediende brief van 10 juli 2008 is dan ook, noch naar vorm noch naar inhoud als bezwaarschrift aan te merken.
4.2. Hieruit volgt dat eerst bij brief van 16 oktober 2008 en derhalve buiten de bezwaartermijn van zes weken bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 3 juli 2008. Dat door het College niet tijdig is gereageerd op de brief van 10 juli 2008 is voor de Raad geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Deze omstandigheid stond immers niet de tijdige indiening van een bezwaarschrift in de weg.
4.3. De Raad volgt appellant evenmin in zijn standpunt dat bepaalde regels in deze kwestie buiten toepassing dienen te worden gelaten. De regels inzake de bezwaartermijn zijn van openbare orde, zodat van die regels niet kan worden afgeweken.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011.