ECLI:NL:CRVB:2011:BR6410

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3813 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan over de opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker, die sinds 3 oktober 2005 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo had de bijstandsverlening opgeschort en later ingetrokken, omdat verzoeker naar het oordeel van het College niet tijdig de gevraagde bankafschriften had overgelegd. Verzoeker had echter gesteld dat hij alle benodigde informatie tijdig had verstrekt, maar het College kon niet aantonen dat dit niet het geval was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het College niet in staat was om aan te tonen dat verzoeker de ontbrekende bladzijden van de bankafschriften niet tijdig had overgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bewijslast bij het College ligt en dat het College niet bevoegd was om de bijstandsverlening op te schorten of in te trekken. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van verzoeker gegrond verklaard. Tevens zijn de besluiten van 3 december 2010 en 16 december 2010 herroepen, omdat deze op een onhoudbare grondslag berustten.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het College veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker, die in totaal € 1.311,-- bedragen. Het College moet ook het betaalde griffierecht van verzoeker vergoeden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft wel bepaald dat het griffierecht van € 112,-- aan verzoeker wordt vergoed.

Uitspraak

11/3813 WWB + 11/3814 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank
’s-Hertogenbosch van 17 juni 2011, 11/1528 en 11/1529 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. drs. P. van Wegen, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Van Wegen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R.A.J. Wilbers, werkzaam bij de gemeente Geldrop-Mierlo.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. verzoeker heeft gesteld en niet weersproken is dat sprake is van onverwijlde spoed in bovengenoemde zin.
1.3. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
1.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoeker ontvangt sinds 3 oktober 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker toegekende uitkering is verzoeker bij brief van 3 november 2010 verzocht inlichtingen te verstrekken, waaronder bankafschriften van alle op zijn naam staande rekeningen. Op 10 november 2010 heeft verzoeker het inlichtingenformulier en bankafschriften aan het College overgelegd, waarbij hij de uitgaven onleesbaar heeft gemaakt.
2.2. Bij besluit van 3 december 2010 heeft het College het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB met ingang van 1 december 2010 opgeschort, omdat verzoeker volgens het College de gevraagde gegevens niet volledig had verstrekt en hem in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens, waaronder bankafschriften van diverse rekeningen met volledig zichtbare afschrijvingen en de ontbrekende afschriften tot en met 31 oktober 2010 met volledig zichtbare af- en bijschrijvingen in te leveren. Bij e-mail van 4 december 2010 heeft verzoeker hierop gereageerd en nadere informatie verstrekt. Wat betreft de bankafschriften heeft hij aangegeven dat hij alle bankafschriften, waarop inkomsten staan vermeld, heeft overgelegd.
2.3. Bij besluit van 16 december 2010 heeft het College de bijstand van appellant op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 1 december 2010 ingetrokken op de grond dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd.
2.4. Bij de uitspraak van 3 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank
’s-Hertogenbosch het verzoek van verzoeker tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
2.5. Bij besluit van 19 april 2011 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 3 december 2010 en 16 december 2010 ongegrond verklaard. Het College heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoeker een aantal af- en bijschrijvingen onleesbaar heeft gemaakt en een aantal bankafschriften in het geheel niet heeft overgelegd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 19 april 2011 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verzoeker door het weglakken van de uitgaven op de bankafschriften niet verwijtbaar in verzuim is geweest. De bankafschriften met volgnummers 8, 9 en 10 van rekeningnummer [rekeningnummer] zijn echter niet volledig overgelegd, doordat daarvan bladzijden ontbreken. Het bankafschrift met volgnummer 10 van bankrekening rekeningnummer] is eveneens onvolledig doordat bladzijde 1 daarvan ontbreekt. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de ontbrekende stukken zich wel in het dossier bevinden, maar dat namens het College onweersproken ter zitting is gesteld dat de wel aanwezige stukken eerst hangende de bezwaarschriftprocedure zijn overgelegd.
4. Verzoeker heeft zich met name tegen laatstgenoemde overweging gekeerd en zich op het standpunt gesteld dat hij alle benodigde inlichtingen, waaronder de volledige bankafschriften, wel tijdig heeft verstrekt.
5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat, nu het College geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, uitsluitend nog ter beoordeling voorligt of verzoeker alle bladzijden van de gevraagde bankafschriften tijdig heeft overgelegd.
5.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier gaat om de opschorting en intrekking van een eerder toegekend recht op bijstand en dus om een voor verzoeker belastend besluit. Dit brengt met zich mee dat het aan het College is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en op het College de bewijslast rust ten aanzien van de vraag of voldaan is aan de voorwaarden om tot opschorting en intrekking van de bijstand over te gaan.
5.3. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet tijdig, voor afloop van de in het besluit van 3 december 2010 genoemde datum van 10 december 2010, alle bladzijden van de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft het College desgevraagd ter zitting gewezen op de e-mail van 4 december 2010 van verzoeker, waarin hij heeft aangegeven dat hij alle bankafschriften, waarop inkomsten staan vermeld, heeft overgelegd. Het College leidt daaruit af dat verzoeker dus niet alle bladzijden van alle bankafschriften heeft overgelegd, met name niet de bladzijden van de bankafschriften waarop de weggelakte uitgaven staan. Voorts heeft het College gewezen op de wijze waarop de, volgens het College eerst bij het bezwaarschrift overgelegde, bladzijden van de bankafschriften zijn gekopieerd. Ten slotte heeft het College erop gewezen dat bij het opschortingsbesluit de ontbrekende afschriften (mutaties) met volledig zichtbare af- en bijschrijvingen zijn opgevraagd.
5.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de e-mail van 4 december 2010 niet expliciet blijkt dat verzoeker niet alle bladzijden van de gevraagde bankafschriften heeft overgelegd. Ook uit de wijze waarop de bankafschriften zijn gekopieerd valt dat niet af te leiden. De Raad stelt vast dat in de rapportage WWB Rechtmatigheidsonderzoek van 14 december 2010 noch in het besluit op bezwaar van 27 april 2011 het College melding heeft gemaakt van ontbrekende volgnummers van de bankafschriften. Anders dan gebruikelijk zijn de bankafschriften door het College niet voorzien van een ontvangststempel. Voorts is de voorzieningenrechter met verzoeker van oordeel dat de voorzieningenrechter van de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat onweersproken is dat verzoeker de bankafschriften niet tijdig heeft overgelegd, nu uit het proces-verbaal van de zitting juist blijkt dat mr. drs. Van Wegen heeft aangegeven dat verzoeker alle stukken heeft overgelegd.
5.5. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het College er niet in is geslaagd aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk te maken dat verzoeker de ontbrekende bladzijden van de bankafschriften niet reeds voor de in het opschortingsbesluit genoemde termijn heeft overgelegd. De Raad acht het aannemelijk dat verzoeker de volledige bankafschriften reeds voor de datum van het opschortings-besluit heeft overgelegd. Het College was dus niet bevoegd om wegens het niet verstrekken van deze gegevens het recht op bijstand op te schorten met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Daarmee is tevens gegeven dat het College niet bevoegd was om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand van verzoeker met ingang van 1 december 2010 in te trekken. Aangezien de voorzieningen-rechter van de rechtbank dit niet heeft onderkend, zal de voorzieningen-rechter met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen het beroep tegen het besluit van 19 april 2011 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen.
5.6. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de besluiten van 3 december 2010 en 16 december 2010 te herroepen nu deze op dezelfde onhoudbaar gebleken grondslag berusten.
6. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 437,-- in bezwaar, € 437,-- in beroep en op € 437,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.311,--.
6.1. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen grond. Wel is er aanleiding om te bepalen dat het door verzoeker in verband met het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht van € 112,-- aan hem wordt vergoed.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 19 april 2011;
Herroept de besluiten van 3 december 2010 en 16 december 2010;
Veroordeelt het College in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.311,--;
Bepaalt dat het College aan verzoeker het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,-- vergoedt.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Bepaalt dat het College aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 112,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R.L.G. Boot.
HD