ECLI:NL:CRVB:2011:BR6295

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4907 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om kwijtschelding van openstaande schuld wegens leenbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het verzoek om kwijtschelding van een openstaande schuld van € 5.250,-- in de vorm van een geldlening voor woninginrichting is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 augustus 2011 uitspraak gedaan. Appellant had eerder bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening ontvangen, maar voldeed niet aan de voorwaarden voor kwijtschelding zoals vastgelegd in de Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier. Het Dagelijks Bestuur had in eerdere besluiten aangegeven dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor kwijtschelding en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij gedurende vijf jaar naar maximale draagkracht heeft afgelost en dat zijn financiële situatie uitzichtloos is. Hij stelde dat hem telefonisch was toegezegd dat de vordering zou worden kwijtgescholden indien hij zou deelnemen aan een werkervaringsproject. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beweerde toezegging niet kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijke toezegging van het Dagelijks Bestuur. De Raad concludeert dat het Dagelijks Bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen kwijtschelding te verlenen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 30 augustus 2011.

Uitspraak

09/4907 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 augustus 2009, 09/25 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 30 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Ophoven. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Tellinga, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier (hierna: ISD Noordenkwartier).
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Het Dagelijks Bestuur heeft appellant bij besluit van 13 april 2007 bijzondere bijstand tot een bedrag van € 5.250,-- in de vorm van een geldlening voor de kosten van woninginrichting verleend. Daarbij werd geen aflossingsverplichting vastgesteld, omdat appellant nog andere aflossingsverplichtingen had aan de ISD Noordenkwartier. Appellant heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.2. Bij besluit van 9 juli 2008 heeft het Dagelijks Bestuur afwijzend beslist op het verzoek van appellant van 30 mei 2008 om kwijtschelding van de openstaande schuld van € 5.250,--. Daartoe is overwogen dat appellant nog niet op de leenbijstand afgelost heeft en dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarden voor kwijtschelding genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand van de ISD Noordenkwartier (hierna: Beleidsregels). Het Dagelijks Bestuur heeft verder beslist dat als gevolg van de kwijtschelding van twee andere vorderingen financiële ruimte is ontstaan voor de aflossing ten behoeve van de leenbijstand. De aflossingscapaciteit van appellant is ingaande 1 augustus 2008 vastgesteld op € 53,-- per maand.
1.3. Bij besluit van 22 december 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juli 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is - onder meer - overwogen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de Beleidsregels moet worden afgeweken. Voorts is overwogen dat niet gebleken is van toezeggingen aan appellant door een daartoe bevoegd orgaan waaraan appellant het vertrouwen kon ontlenen dat de vordering van leenbijstand zou worden kwijtgescholden
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 22 december 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het Dagelijks Bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen kwijtschelding te verlenen van de vordering van leenbijstand. Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het Dagelijks Bestuur met toepassing van artikel 15 van de Beleidsregels (hardheidsclausule) dan wel artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van zijn beleidsregels had moeten afwijken. Appellant heeft in dit verband, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Het feit dat hij reeds gedurende vijf jaar naar maximale draagkracht heeft afgelost en slechts over een inkomen ter hoogte van 90% van de toepasselijke bijstandsnorm beschikt, heeft zijn weerslag op zijn psychisch en sociaal functioneren. Naar analogie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) kan, gelet op zijn uitzichtloze financiële situatie, een langere aflossingsverplichting van hem niet gevergd worden. Het Dagelijks Bestuur heeft hem destijds bij het besluit van 13 april 2007 ten onrechte geen bijstand om niet verleend. Appellant heeft in de tweede plaats, evenals in beroep, gesteld dat hem telefonisch door een ambtenaar de toezegging is gedaan dat de vordering van leenbijstand zou worden kwijtgescholden indien hij mee zou doen aan een werkervaringsproject.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het besluit van 13 april 2007, waarbij bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor de kosten van woninginrichting is verleend, in rechte vast staat.
4.2. Voorts stelt de Raad vast dat het Dagelijks Bestuur, zoals ook door de vertegenwoordiger van het Dagelijks Bestuur ter zitting van de Raad is verklaard, geen specifiek beleid heeft vastgesteld ten aanzien van verzoeken tot kwijtschelding van vorderingen in verband met leenbijstand. Deze verzoeken worden beoordeeld aan de hand van artikel 10, tweede lid, van de Beleidsregels. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet voldoet aan de in deze bepaling neergelegde voorwaarden voor kwijtschelding.
4.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Dagelijks Bestuur met toepassing van artikel 15 van de Beleidsregels dan wel artikel 4:84 van de Awb in afwijking van de Beleidsregels kwijtschelding van de vordering van leenbijstand had moeten verlenen. De Raad overweegt daartoe dat, nu twee oudere vorderingen van appellant zijn kwijtgescholden en slechts de vordering van leenbijstand resteert, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een uitzichtloze financiële situatie die met zich brengt dat aflossing van de vordering van leenbijstand niet van appellant gevergd kan worden. De door appellant genoemde omstandigheden, waaronder de door hem genoemde persoonlijke omstandigheden, zijn noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien voldoende zwaarwegend om afwijking van de Beleidsregels te rechtvaardigen.
4.4. Het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De Raad overweegt daartoe dat de beweerde telefonische toezegging niet is aan te merken als een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de zijde van het Dagelijks Bestuur dat de vordering van leenbijstand wordt kwijtgescholden.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en W.F. Claessens en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
(get.) N.J. Vulpen-Grootjans.
get.) J. van Dam.
HD