ECLI:NL:CRVB:2011:BR6134

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4412 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning als vervolgde en WUV-uitkering

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1945 in Nijmegen, verzocht om erkenning als vervolgde en om een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Dit verzoek werd afgewezen door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, en het bestreden besluit werd gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zelf niet vervolgd is, aangezien zij na de bevrijding van Nijmegen is geboren. De Raad overweegt dat de Wuv in 1994 is gesloten voor de tweede generatie, waardoor appellante geen aanspraak kan maken op uitkeringen op basis van haar opvoedingsproblemen die voortvloeien uit de oorlogservaringen van haar moeder.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de achtergrond van appellante en haar familie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Appellante heeft aangevoerd dat de trauma's van haar moeder, die Joodse was en haar grootouders verloor in de oorlog, ook haar eigen leven hebben beïnvloed. Desondanks concludeert de Raad dat de wetgeving geen ruimte biedt voor erkenning van de tweede generatie in dit geval.

Uiteindelijk verklaart de Raad het beroep van appellante ongegrond en ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en B.W.N. de Waard als leden, in aanwezigheid van griffier K. Moaddine. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2011.

Uitspraak

10/4412 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], hierna: appellante,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 25 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken over verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUV van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 7 mei 2010, kenmerk BZ 48855, JZ/W60/2010. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2011. Appellante is verschenen en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.E. Eind, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante, geboren [in] 1945 in Nijmegen, heeft in mei 2009 aan verweerder verzocht om erkenning als vervolgde en om een periodieke uitkering en voorzieningen op grond van de Wuv. Hierop is bij besluit van 17 november 2009 afwijzend beslist, welke afwijzing is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1. Appellantes moeder was Joodse en haar vader was katholiek. De grootouders van appellante aan moederskant zijn in 1943 via Westerbork op transport gesteld naar Sobibor en daar omgebracht. Er zijn ook veel andere familieleden van de moeder van appellante omgebracht. In 1943 is de moeder van appellante geïnterneerd geweest in kamp Amersfoort en daarvan na een kort verblijf van twee dagen teruggekeerd. De rest van de oorlogsperiode heeft appellantes moeder doorgebracht bij haar schoonouders.
2.2. Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat appellante geen vervolging heeft ondergaan, omdat op het moment dat zij werd geboren haar geboorteplaats Nijmegen al was bevrijd van de Duitse bezetting. Toetsing van de tweede generatieproblematiek is sinds de wetswijziging van juli 1994 niet meer mogelijk.
2.3. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij zich wel degelijk slachtoffer voelt van de Tweede Wereldoorlog. Zij wijst op de levensangst van haar moeder die tijdens de zwangerschap overdraagbaar is op de ongeboren baby. Appellante vindt dat de periode tijdens de zwangerschap moet meetellen. Haar opvoeding is sterk beïnvloed door de traumatische oorlogservaringen van haar moeder en zij lijdt daardoor al vanaf haar jeugd aan spanningsklachten en is erg wantrouwend naar anderen toe.
2.4. De Raad kan verweerder volgen in het onder 2.2 weergegeven standpunt. Appellante is zelf niet vervolgd, ook niet in de periode tot de bevrijding van heel Nederland in mei 1945. De Wuv is verder in 1994 gesloten voor de tweede generatie, zodat appellant evenmin op grond van de door haar ervaren opvoedingsproblemen aanspraken aan die wet kan ontlenen.
3. Gezien het vorenstaande moet het beroep van appellante ongegrond worden verklaard.
4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
NK