ECLI:NL:CRVB:2011:BR6124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6249 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 10 april 2007. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.P. Kuijper, verzocht om herziening van de uitspraak waarbij zijn bijstandsverlening was ingetrokken. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Verzoeker had in zijn verzoek onder andere gewezen op een vermeende onjuiste rechtsopvatting en latere rechtspraak, maar de Raad stelde vast dat deze gronden niet konden dienen voor herziening volgens artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de juistheid van de eerdere uitspraak. De Raad bevestigde dat verzoeker zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen juiste mededeling te doen over zijn woonadres, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsverlening. De Raad wees het verzoek om herziening af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in aanwezigheid van griffier M.C. Nijholt.

Uitspraak

10/6249 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om herziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
van de uitspraak van de Raad van 10 april 2007, 06/1794 WWB,
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 april 2007, 06/1794 WWB, LJN BA3810.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Verzoeker is daarbij vertegenwoordigd door zijn raadsman. Het College heeft zich - met bericht van verhindering - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Bij de uitspraak waarvan thans om herziening wordt verzocht, heeft de Raad - oordelend op het hoger beroep van verzoeker - de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 februari 2006, 05/4799, bevestigd, voor zover aangevochten. De Raad heeft daarbij overwogen dat verzoeker ten tijde in geding geen juiste mededeling aan het College heeft gedaan over zijn woonadres, zodat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft geschonden. Nu het recht op bijstand als gevolg hiervan niet kon worden vastgesteld, heeft het College de bijstand terecht met ingang van 1 februari 2005 ingetrokken. Het College heeft destijds een onderzoek van de sociale recherche aan de besluitvorming ten grondslag gelegd, waarin onder meer melding werd gemaakt van een extreem laag waterverbruik, een eveneens bijzonder laag verbruik van gas en elektriciteit, waarbij voor de conclusie dat verzoeker ten tijde in geding niet in de woning woonachtig was bovendien steun werd gevonden in de bevindingen tijdens een bezoek aan de woning van verzoeker.
2. Verzoeker acht herziening van de uitspraak van de Raad van 10 april 2007 aangewezen gezien de latere rechtspraak van de Raad omtrent huisbezoeken, waarbij hij zich onder verwijzing daarnaar in hoofdzaak op het standpunt stelt dat er bij het bezoek aan de woning van verzoeker op 3 maart 2005 geen sprake was van een informed consent en evenmin een redelijke grond voor het huisbezoek aanwezig was. In dit kader wijst verzoeker op de artikelen 6, eerste lid, en 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van verzoeker toegelicht dat het uitgevoerde onderzoek door de sociale recherche destijds onrechtmatig was, omdat de bevoegdheid van het College tot aanwijzing van toezichthouders toentertijd nog niet bestond.
3.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 januari 2005, LJN AS3516, is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, eventueel op basis van nieuwe argumenten, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3.2. In zijn uitspraak van 19 november 1998, LJN ZB8180 heeft de Raad overwogen dat in het restrictieve kader van artikel 8:88 van de Awb slechts aangelegenheden van feitelijke aard een rol spelen. Dit betekent onder meer dat een vermeende onjuiste rechtsopvatting, latere rechtspraak van de Raad en vermeende bevoegdheidsgebreken niet kunnen dienen als grond voor herziening.
3.3. Nu voorts geen enkel nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb naar voren is gebracht, stelt de Raad vast dat het verzoek om herziening er in wezen op is gericht een hernieuwde discussie te voeren over de juistheid van de uitspraak, hetgeen - zoals onder 3.1 is overwogen - niet met het bijzondere rechtsmiddel van herziening kan worden bereikt.
4. Uit vorenstaande overwegingen volgt dan ook dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.C. Nijholt.
HD