[Appellant], wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten), (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Pensioen- en Uitkeringsraad, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 25 augustus 2011
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Pensioen- en Uitkeringsraad als bedoeld in die wet. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 8 april 2010, kenmerk BZ 9296, JZ/I/70/2010. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2011. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank (Svb).
1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is op 20 januari 1944 geboren in het voormalige Nederlands-Indië. Hij heeft in 1992 een aanvraag in het kader van de Wubo ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. Bij besluit van 23 december 1993 heeft verweerder wegens het niet voldoen aan de territorialiteitseis de aanvraag afgewezen. In 2002 heeft appellant een aanvraag in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) ingediend, welke aanvraag is afgewezen, op de grond dat er geen sprake geweest was van vervolging.
1.2. Appellant heeft op 26 november 2008 een nieuwe aanvraag in het kader van de Wubo ingediend en gevraagd om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer, een periodieke uitkering danwel toeslag en diverse voorzieningen.
1.3. Bij besluit van 5 augustus 2009, bevestigd na bezwaar in het bestreden besluit, heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld, namelijk het meemaken van met excessief geweld gepaard gaande huiszoekingen tijdens de Bersiap-periode. De fysieke klachten van appellant achtte verweerder niet in verband staan met het oorlogsgeweld. De psychische klachten hebben volgens verweerder niet geleid tot blijvende invaliditeit. Volgens verweerder zijn er enkele symptomen van psychische aard, maar deze bereiken niet het niveau van een psychiatrische diagnose.
2. Appellant is het daarmee niet eens. In het bijzonder is hij van mening dat het psychiatrisch onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestreden besluit niet juist is uitgevoerd.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1. Het bestreden besluit is gebaseerd op een psychiatrisch onderzoek, uitgevoerd door S. Shipko, MD (hierna: Shipko). In zijn rapport van 23 juli 2009 concludeert Shipko dat er geen DSM-diagnose is te stellen. Er is sprake van slaapwandelen maar dat vormt op zichzelf geen ziekte. Op geen van de AMA-schalen ziet Shipko een beperking bij appellant.
3.2. Verweerders geneeskundig adviseur en arts G.J. Laatsch heeft het rapport van Shikpo beoordeeld. Laatsch geeft hierover het volgende aan. Shipko is in zijn onderzoek uitgegaan van een onjuiste leeftijd van appellant tijdens het getuige zijn van het excessief geweld. Shipko is namelijk uitgegaan van de leeftijd van 4 à 5 jaar, terwijl appellant toentertijd 1,5 jaar oud was. De leeftijdsfase waarin iemand traumatische ervaringen ondergaat kan zeker van belang zijn. Appellants slaapwandelen vanaf het zesde jaar tot heden zou kunnen passen bij de angsten die appellant zal hebben doorstaan tijdens de steeds terugkerende huiszoekingen, waarbij zijn moeder werd mishandeld. Het feit dat appellant zich tijdens het slaapwandelen onbewust bewapent kan wijzen op vroegkinderlijke traumatische ervaringen en de verhalen van moeder nadien. Bovendien heeft appellant voorheen Xanax, een middel dat wordt toegepast bij pathologische angst en spanning, en het slaapmiddel Halcion gebruikt. In een rapport van 3 maart 1992 van internist N.L. Lewis wordt melding gemaakt van angstklachten. De echtgenote van appellant schrijft in een brief van 24 november 2008 dat appellant psychische klachten heeft. Ze beschrijft naast slaapwandelen ook nachtmerries, slaapproblemen, rusteloosheid, laag gevoel van eigenwaarde, gebrek aan zelfvertrouwen, huilbuien en dagelijks een gebrek aan energie. In bezwaar geeft appellant aan dat hij anders dan Shipko niet vindt dat zijn angst samenhangt met de diagnose kanker. Het slaapwandelen heeft verder volgens appellant een grotere impact dan Shipko aanneemt. Appellants vrouw geeft dan bovendien aan dat appellant in het openbaar vervoer last heeft van paniekaanvallen en hyperventilatie. Volgens Laatsch lijkt er een discrepantie te bestaan tussen de conclusie van Shipko en de overige medische en andere gegevens in het medisch dossier. Laatsch uit het vermoeden dat appellant zich mogelijk in het persoonlijk onderhoud met Shipko onvoldoende heeft geuit.
3.3. Deze bemerkingen van Laatsch hadden aanleiding moeten vormen om tot een nader onderzoek over te gaan. Nu dat is nagelaten, komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De Raad geeft verweerder in overweging om in overleg met appellant te treden om te bepalen of er een vervolgonderzoek bij Shipko zal plaatsvinden of dat een andere psychiater wordt geraadpleegd. Uiteraard moet verweerder dan alle relevante (medische) gegevens over appellant aan de te raadplegen psychiater geven.
4. Het beroep wordt gelet op wat hiervoor is overwogen gegrond verklaard.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat appellant zonder rechtsbijstandverlener heeft geprocedeerd.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 35,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J.Schaap en B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.