ECLI:NL:CRVB:2011:BR5886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bepaling van de draagkracht van appellant op basis van verzamelinkomen en alleenstaande-ouderkorting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Minister had de draagkracht van appellant voor het jaar 2010 vastgesteld op basis van zijn verzamelinkomen in 2008, wat leidde tot een terugbetalingsverplichting van € 363,60 per maand. Appellant was van mening dat deze berekening onterecht was, omdat hij in 2008 geen recht had op de alleenstaande-ouderkorting, wat zijn draagkracht negatief beïnvloedde. Hij stelde dat zijn verzamelinkomen in 2008 lager was dan in 2007, maar dat zijn draagkracht voor 2010 hoger was vastgesteld dan voor 2009, enkel omdat zijn dochter niet meer op zijn adres stond ingeschreven.
De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Minister ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de regels onrechtvaardig en onbegrijpelijk waren, en dat er geen rekening werd gehouden met de alimentatie die hij aan zijn ex-vrouw betaalde. De Raad oordeelde dat de Minister de draagkracht correct had berekend volgens de wet, en dat er geen ruimte was voor een andere uitleg van de wet. De Raad bevestigde dat de Minister niet kon afwijken van het wettelijke begrip toetsingsinkomen en dat de berekening van de draagkracht in overeenstemming was met de geldende wetgeving.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat de wet duidelijk was en dat de Minister in redelijkheid had gehandeld. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.