ECLI:NL:CRVB:2011:BR5884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1299 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap inzake studiefinanciering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2011, waarin het bezwaar van appellante tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd behandeld. De Minister had op 23 december 2009 het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar zich richtte tegen een bericht dat volgens de Minister geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit van de Minister vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard, met bijkomende beslissingen over proceskosten en griffierecht.

In hoger beroep heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.B.A. Willering, gronden aangevoerd die eerder door de rechtbank zijn besproken. De Minister heeft gereageerd met een verweerschrift. Tijdens de zitting op 15 juli 2011 was appellante vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl de Minister werd vertegenwoordigd door mr. P.E. Merema. De Raad voor de Rechtspraak heeft de gronden van appellante opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de argumenten op juiste wijze heeft besproken en gemotiveerd.

De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Venneman, en is openbaar uitgesproken op 26 augustus 2011.

Uitspraak

11/1299 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2011, 10/1974 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister).
Datum uitspraak: 26 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep). Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellante was vertegenwoordigd door mr. Willering en de Minister door mr. P.E. Merema.
II. OVERWEGINGEN
1. De Minister heeft bij besluit van 23 december 2009 het door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het Bericht Studiefinanciering 2009, nr. 12 van 25 september 2009 - waartegen het bezwaar zich richt - geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 23 december 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 september 2009 alsnog ongegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit op bezwaar, een en ander met bijkomende beslissingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Hiertoe heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat het besluit van 23 december 2009 juist was, behoudens voor zover dat besluit zag op de maand september 2009.
3. Appellante heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting van de Raad aangegeven geen contact met zijn client te kunnen krijgen en geen nadere argumenten te hebben waarom het oordeel van de rechtbank onjuist is.
4. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden van appellante op juiste wijze besproken en genoegzaam gemotiveerd tot welk oordeel deze gronden leiden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
5. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Venneman.
NW