ECLI:NL:CRVB:2011:BR5854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4105 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk en recht op uitkering Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank van Arnhem. Appellant, die werkzaam was als uitleenmedewerker, had zich op 10 augustus 2007 ziek gemeld en was op 1 juli 2008 door de verzekeringsarts geschikt verklaard voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsartsen de ernst van zijn medische situatie hadden onderschat. Hij voerde aan dat zijn werk niet licht van aard was en dat de omstandigheden waaronder hij werkte ongunstig waren voor zijn allergieën. De bezwaarverzekeringsarts, J.A.M.M. Sijben, had vastgesteld dat appellant een lichte vorm van astma had en allergisch was voor verschillende stoffen, maar concludeerde dat appellant per 1 juli 2008 hersteld was.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden en vroeg om een onafhankelijk medisch onderzoek. De Raad oordeelde dat er zorgvuldig medisch onderzoek was ingesteld door zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts, die beschikten over relevante medische informatie van behandelend specialisten. De Raad kon niet volgen dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek had ingesteld en concludeerde dat appellant met ingang van 1 juli 2008 geschikt was voor zijn eigen werk. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek en oordeelde dat het bestreden besluit op goede gronden berustte.

Uitspraak

09/4105 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 11 juni 2009, 08/4662 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011, waar namens appellant is verschenen mr. Van Etten. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als uitleenmedewerker bibliotheek voor 16 uren per week. Op 1 januari 2008 is dit dienstverband beëindigd. Aangezien appellant zich op
10 augustus 2007 ziek had gemeld, is hij op 12 maart 2008 gezien door de verzekeringsarts L.O. Enuica. Deze heeft vastgesteld dat er bij appellant, mogelijk als gevolg van slaaptekort, sprake is van vermoeidheid en concentratieproblemen. Nadat hij op verzoek van appellant informatie van de behandelend psycholoog had opgevraagd, heeft hij appellant op zijn spreekuur van 26 juni 2008 nogmaals gezien. In zijn daaropvolgende rapport van 27 juni 2008 is deze verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 1 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk van uitleenmedewerker bibliotheek voor 16 uren per week.
Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat hij met ingang van 1 juli 2008 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
2.1. In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij ten onrechte geschikt is verklaard is verklaard voor zijn werk. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij informatie ingebracht van de behandelend KNO-arts, longarts en internist-allergoloog. Voorts heeft hij naar voren gebracht dat zijn werk als uitleenmedewerker, anders dan het Uwv heeft gesteld, niet licht van aard was. Bovendien waren de omstandigheden waaronder hij dit werk moest verrichten niet gunstig voor zijn allergieën en ook is gebleken dat zijn stem problemen gaf.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts J.A.M.M. Sijben heeft appellant gezien en heeft vastgesteld, nadat hij nog contact had gehad met de behandelend longarts, dat er bij appellant sprake is van een lichte vorm van astma is en dat appellant allergisch is voor een aantal stoffen. In zijn rapport van 2 september 2008 is hij tot de conclusie dat appellant op goede gronden met ingang van 1 juli 2008 hersteld is verklaard. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 2 september 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante er op gewezen dat hij nog bij verschillende specialisten onder behandeling is. Voorts heeft hij nog nadere medische informatie ingebracht en heeft hij aangedrongen op een onderzoek door een deskundige.
3.2. Op de in beroep door appellant ingebrachte informatie heeft bezwaarverzekeringsarts Sijben in zijn rapport van 6 mei 2009 gereageerd. Hij heeft geen aanleiding gezien zijn eerder ingenomen standpunt te herzien.
3.3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald. Hij heeft er op gewezen dat hij op 1 juli 2008 nog niet onder behandeling was voor zijn astma en dat hij zijn ademhalingsklachten op dat moment nog niet onder controle had. Als gevolg daarvan had hij slaapproblemen wat weer chronische vermoeidheid tot gevolg had. Ook heeft hij in hoger beroep zijn verzoek om een medisch onafhankelijk onderzoek herhaald.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekten of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie moet onder ”zijn arbeid” worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
5.2. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld. Zowel de verzekeringsarts als bezwaarverzekeringsarts heeft appellant gezien. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bij zijn beoordeling de beschikking gehad over informatie van de behandelend psycholoog. De bezwaarverzekeringsarts beschikte over informatie van de behandelend specialisten, waarbij deze laatste ook nog overleg heeft gehad met de longarts. Daarmee is naar het oordeel van de Raad een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de medische situatie van appellant ten tijde hier in geding.
5.3. Voorts is de Raad op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat de verzekeringartsen bij hun beoordeling geen juist beeld hebben gehad van de zwaarte van het (eigen) werk van appellant en de omstandigheden waaronder hij dit heeft moeten verrichten. Tevens is de Raad van oordeel dat deze artsen in hun rapport(en) in voldoende mate hebben onderbouwd dat appellant met ingang van 1 juli 2008 geschikt moet worden geacht voor zijn eigen werk. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsartsen de ernst van zijn medische situatie hebben onderschat. Voor een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige heeft de Raad geen aanleiding gezien.
5.4. Het vorenstaande brengt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit op goede gronden berust en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
EV