ECLI:NL:CRVB:2011:BR5852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-484 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na zwangerschapsgerelateerde klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante, die werkzaam was als commercieel medewerkster. Appellante was op 30 januari 2007 uitgevallen wegens zwangerschapsgerelateerde klachten en ontving aanvankelijk een Ziektewet-uitkering. Na een periode van uitkering onder de Wet Arbeid en Zorg, werd haar opnieuw een Ziektewet-uitkering toegekend vanwege aanhoudende psychische en bekkenklachten. De bezwaarverzekeringsarts, A. van den Broeke-Spieker, concludeerde echter dat de ongeschiktheid van appellante voor haar arbeid niet het gevolg was van zwangerschap of bevalling. Dit oordeel werd ondersteund door informatie van de huisarts en orthopedisch chirurg, waaruit bleek dat er geen afwijkingen waren vastgesteld.

Appellante ging in beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar uitkering te beëindigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 juli 2011 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar klachten anders waren dan door de bezwaarverzekeringsarts was vastgesteld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit op goede gronden berustte.

De Raad zag geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, en concludeerde dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 9 februari 2009 gerechtvaardigd was. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 augustus 2011, waarbij de beslissing van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

10/484 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Leystad van 7 januari 2010, 09/823 en 09/826 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft I.T. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011, waar appellante niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als commercieel medewerkster voor 38 uren per week. Nadat zij op 30 januari 2007 voor dit werk is uitgevallen wegens zwangerschapsgerelateerde klachten is haar met ingang van die datum een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Vervolgens heeft appellante van 11 juni 2007 tot 28 september 2007 een uitkering ingevolge de Wet Arbeid en Zorg gehad. Aangezien appellante na afloop van deze periode nog steeds als gevolg van psychische klachten en bekkenklachten ziek was, is haar met ingang van 28 september 2007 weer een ziektewetuitkering toegekend.
1.2. Nadat appellante was gezien door verzekeringsarts R. Raddjoe is deze arts tot de conclusie gekomen dat er bij appellante nog wel sprake was van ziekte maar dat deze ziekte niet meer kan worden toegeschreven aan zwangerschap of bevalling. In overeenstemming met deze conclusie heeft het Uwv appellante bij besluit van
9 februari 2009 meegedeeld dat haar ziektewetuitkering met ingang van 9 februari 2009 wordt beëindigd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
2. Bezwaarverzekeringsarts A. van den Broeke-Spieker heeft appellante naar aanleiding van dat bezwaar gezien en heeft bij haar beoordeling de beschikking gehad over informatie van de huisarts - waaronder informatie van de behandelend orthopedisch chirurg - en de bedrijfsarts. In haar rapport van 17 april 2009 heeft zij te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met het door de verzekeringsarts ingenomen standpunt. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2009 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met het door het Uwv ingenomen standpunt en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. Evenals eerder in de procedure heeft appellante in hoger beroep het standpunt van het Uwv dat haar rug- en bekkenklachten geen gevolg zijn van haar zwangerschap of bevalling bestreden. Anders dan het Uwv is zij van mening dat voor dit standpunt geen steun is te vinden in de beschikbare informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg. Voorts heeft zij er op gewezen dat de verzekeringsartsen geen specialist zijn op het gebied van bekkenklachten en is zij van mening dat deze artsen hun conclusies in onvoldoende mate hebben onderbouwd. Het bestreden besluit is naar haar mening dan ook in onvoldoende mate gemotiveerd.
4.2. Op deze gronden van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker namens het Uwv gereageerd in haar rapport van 3 februari 2010.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. In haar rapport van 17 april 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts Van den Broeke-Spieker overwogen dat appellante op 24 november 2008 bij de orthopedisch chirurg op het spreekuur is geweest en dat zij tegenover hem heeft verklaard dat zij al een aantal weken geen klachten meer heeft. Volgens haar is deze omstandigheid in overeenstemming met de omstandigheid dat appellante bij de verzekeringsarts niet heeft geklaagd over bekkenklachten. Voorts heeft Van den Broeke-Spieker in dit rapport vastgesteld dat uit de informatie van de orthopedisch chirurg blijkt dat bij uitvoerig beeldvormend onderzoek geen sprake is van afwijkingen in het bekken of de lumbale wervelkolom (LWK). Tevens heeft zij in dit rapport te kennen gegeven dat er een discrepantie bestaat tussen de geclaimde klachten en haar bevindingen bij lichamelijk onderzoek welke naar haar mening aansluiten bij de bevindingen van de orthopedisch chirurg en de huisarts. Naar aanleiding van de grond van appellante dat de (bezwaar)verzekeringsartsen geen specialist zijn op het gebied van bekkenklachten heeft zij in haar rapport van 3 februari 2010 opgemerkt dat dit juist is, maar dat de orthopedisch chirurg dit wel is.
5.2. De Raad kan de hiervoor weergegeven bevindingen en de overwegingen van de bezwaarverzekeringsarts en de daaraan door haar verbonden conclusie dat de ongeschiktheid van appellante voor haar arbeid geen gevolg is van zwangerschap of bevalling niet voor onjuist houden. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat dit anders ligt. Voor inwilliging van het verzoek van appellante om een deskundige in te schakelen heeft de Raad geen aanleiding gezien. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit, waarbij met ingang van 9 februari 2009 met toepassing van de artikelen 19 en 29a van de ZW de uitkering van appellante is beëindigd, op goede gronden berust en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuurecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM