ECLI:NL:CRVB:2011:BR5722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5884 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de indicatie voor zorgzwaartepakket GGZ04 in hoger beroep

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die op 17 september 2010 haar beroep tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ongegrond verklaarde. Het CIZ had op 9 juni 2008 besloten om appellante te indiceren voor zorg in natura, specifiek voor het zorgzwaartepakket GGZ04, op basis van een aanvraag die appellante op 31 maart 2008 had ingediend. Appellante stelde dat zij haar aanvraag had ingetrokken, omdat zij twijfels had over de juistheid van de medische informatie die door de Gelderse Roos aan het CIZ was verstrekt. Het CIZ verwierp deze claim en verklaarde het bezwaar van appellante ongegrond, met de argumentatie dat zij toestemming had gegeven voor het inwinnen van medische informatie en dat zij ten tijde van de aanvraag onder een rechterlijke machtiging was opgenomen.

De rechtbank bevestigde het besluit van het CIZ en oordeelde dat er geen beroepsgronden waren die gericht waren tegen de indicatie van het zorgzwaartepakket GGZ04. Appellante ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij haar eerdere argumenten herhaalde. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter H.J. de Mooij, heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe aanknopingspunten waren om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad bevestigde dat de indicatie had geleid tot het daadwerkelijk gebruikmaken van de zorg en dat de door appellante geuite bezwaren niet voldoende waren om de eerdere besluiten te weerleggen. De Raad besloot het hoger beroep te verwerpen en de aangevallen uitspraak te bevestigen, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

10/5884 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 september 2010, 09/2207 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ), gevestigd te Driebergen
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar zoon [G.] CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Bij aanvraagformulier van 31 maart 2008 heeft appellante, geboren in 1941, het CIZ verzocht haar te indiceren voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.3. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor zorg in natura, uitgedrukt in het zorgzwaartepakket GGZ04.
1.4. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 juni 2008, waarbij zij heeft aangegeven dat zij, in de periode na de aanvraag en voorafgaand aan het besluit van 9 juni 2008, haar aanvraag heeft ingetrokken. Appellante heeft daarbij gesteld dat de intrekking van haar aanvraag het gevolg was van het feit dat de instelling de Gelderse Roos te Wolfheze - in het kader van haar aanvraag - medische informatie aan CIZ heeft verstrekt, die zij voor onjuist houdt.
1.5. Bij besluit van 24 april 2009 heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft CIZ aangegeven dat appellante - met de verklaring bij haar aanvraag - CIZ toestemming heeft gegeven de medische informatie in te winnen die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is. Voorts is aangegeven dat appellante ten tijde van haar aanvraag met een rechterlijke machtiging was opgenomen in de Gelderse Roos, zodat de Gelderse Roos met of zonder toestemming van appellante een aanvraag bij CIZ kon doen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 april 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank verwerpt de beroepsgrond van appellante dat zij haar aanvraag met een faxbericht van 23 mei 2008 heeft ingetrokken. De rechtbank heeft dit oordeel zowel op de inhoud van het faxbericht gebaseerd, als op het feit dat het faxbericht is verzonden door de zoon van appellante die ten tijde van belang niet gemachtigd was appellante te vertegenwoordigen. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen beroepsgronden zijn gericht tegen de indicatie van het zorgzwaartepakket GGZ04.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In hetgeen appellante in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - heeft aangevoerd, noch anderszins in de voorhanden gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt daaraan toe dat ter zitting van de Raad is gebleken dat de indicatie ook heeft geleid tot het daadwerkelijk gebruikmaken van de geïndiceerde zorg. De Raad begrijpt appellante voorts aldus dat zij het niet eens is met de wijze waarop de Gelderse Roos haar medische problematiek heeft samengevat. Ten overvloede merkt de Raad op dat ter zitting is gebleken dat CIZ de bij appellante gediagnosticeerde polyneuropathie bij de indicatie als uitgangspunt heeft genomen. De door de Gelderse Roos in het door appellante gewraakte stuk genoemde mogelijke oorzaken van deze polyneuropathie, hebben bij de beoordeling door CIZ geen rol gespeeld en zijn ook niet op juistheid getoetst.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) J. van Dam.
HD