ECLI:NL:CRVB:2011:BR5636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5007 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting in de vorm van een lening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht ongegrond werd verklaard. Appellant had op 15 januari 2008 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 3.000,--. Het College wees deze aanvraag af bij besluit van 9 mei 2008. Na bezwaar van appellant, waarbij het verzoek om bijzondere bijstand werd beperkt tot € 2.000,--, verklaarde het College bij besluit van 8 oktober 2008 het bezwaar gegrond. Appellant ontving bijzondere bijstand om niet voor verhuiskosten en een lening voor inrichtingskosten. De lening bedroeg € 1.600,--. Appellant stelde dat het verstrekken van deze lening niet redelijk was, omdat hij hierdoor opnieuw met een lening werd geconfronteerd, wat zijn financiële situatie zou verergeren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het College bevoegd was om de bijzondere bijstand in de vorm van een lening toe te kennen. De Raad benadrukte dat de wet voorschrijft dat bijstand in principe om niet wordt verleend, maar dat er uitzonderingen zijn, zoals in dit geval. De Raad concludeerde dat het College voldoende had voldaan aan de afstemmingsverplichting, door de aflossingsverplichting vooralsnog op nihil te stellen, zodat er geen cumulatie van aflossingsverplichtingen zou ontstaan. De Raad zag geen reden om te twijfelen aan de redelijkheid van het besluit van het College en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van griffier B. Bekkers, op 23 augustus 2011. De Raad besloot geen veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

Uitspraak

09/5007 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 juli 2009, 08/1907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011. Namens appellant is verschenen mr. Wudka. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Op 15 januari 2008 heeft appellant een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten tot een bedrag van € 3.000,--. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij het verzoek om bijzondere bijstand is beperkt tot een bedrag van
€ 2.000,--.
1.2. Bij besluit van 8 oktober 2008 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2008 gegrond verklaard. Het College heeft alsnog aangenomen dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Aan appellant is bijzondere bijstand om niet toegekend ten bedrage van € 400,-- voor gemaakte verhuiskosten. Voor inrichtingskosten is bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een lening ten bedrage van € 1.600,-- .
Het College heeft geconstateerd dat appellant aflost op een lening bij de Kredietbank Limburg met een saldo van € 800,-- en op een (restant)vordering van het UWV van € 700,--. Om die reden heeft het College bepaald dat appellant pas op de lening van € 1.600,-- hoeft af te lossen als de twee andere hiervoor vermelde leningen zijn voldaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2008 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verstrekken van de bijzondere bijstand van € 1.600,-- in de vorm van een lening niet redelijk is, omdat hij uiteindelijk de kosten dan zelf dient te betalen en hij daarmee in zijn toch al minimale financiële bestaan wederom geconfronteerd wordt met een lening.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het geschil is beperkt tot de vorm waarin de in bezwaar toegekende bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting is verleend.
4.2. Artikel 48, eerste lid, van de Wet Werk en Bijstand (WWB) schrijft voor dat, tenzij in deze wet anders is bepaald, de bijstand wordt verleend om niet.
4.3. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de WWB kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Artikel 51, tweede lid, van de WWB bepaalt dat, indien een geldlening als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de WWB wordt verstrekt, het College de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
4.4. Niet in geschil is dat het hier gaat om de kosten van duurzame gebruiksgoederen. Het College was derhalve bevoegd de gevraagde bijzondere bijstand toe te kennen in de vorm van een geldlening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de hier aan de orde zijnde bijzondere bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening. Het enkele feit dat appellant opnieuw met een lening wordt geconfronteerd is daarvoor niet voldoende. De onder 1.2 vermelde verplichtingen jegens de Kredietbank en het UWV acht de Raad ook niet zodanig zwaar dat reeds daarom deze nieuwe lening niet verantwoord moet worden geacht. Naar het oordeel van de Raad heeft het College voorts in voldoende mate voldaan aan de in artikel 51, tweede lid, van de WWB neergelegde afstemmingsverplichting door de aflossingsverplichting vooralsnog op nihil te stellen, waardoor geen cumulatie is ontstaan met de twee andere nog lopende aflossingsverplichtingen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) B. Bekkers.
IJ