ECLI:NL:CRVB:2011:BR5619

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2238 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens te late indiening van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 maart 2010. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam, waarin hem werd meegedeeld dat zijn bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand werd voortgezet. Appellant had echter geen gronden voor zijn bezwaar ingediend binnen de door de Commissie bezwaarschriften gestelde termijn van vier weken. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet tijdig de benodigde gronden heeft ingediend en ook niet om een verlenging van de termijn heeft gevraagd. Hierdoor was het College bevoegd om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, zoals ook door de rechtbank was overwogen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder problemen met de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader en een verhuizing, niet in staat was om tijdig te reageren. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om binnen de gestelde termijn te reageren of om een verlenging te vragen. De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2238 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 1 maart 2010, 09/4152 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen-Chaam (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een groot aantal nadere brieven en stukken aan de Raad gezonden.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.M.E.W. van Doorn, werkzaam bij de gemeente Alphen-Chaam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving ten tijde hier van belang vanwege de gemeente Alphen-Chaam een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. Bij besluit van 15 januari 2009 heeft het College appellant meegedeeld dat een heronderzoek is uitgevoerd naar zijn recht op bijstand en dat de bijstand wordt voortgezet. Daarbij is aan appellant tevens mededeling gedaan van de voor hem geldende - aan de bijstand verbonden - verplichtingen.
1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 15 januari 2009 tijdig bezwaar gemaakt. In zijn bezwaarschrift heeft hij vermeld dat hij nog geen bezwaargronden heeft kunnen uitwerken.
1.3. Bij brief van 19 maart 2009 heeft de secretaris van de Commissie bezwaarschriften van de gemeente Alphen-Chaam (hierna: Commissie) appellant verzocht uiterlijk binnen vier weken na de verzending van die brief de gronden van het bezwaar bij de Commissie in te dienen.
1.4. Bij brief van 17 april 2009 heeft appellant de Commissie meegedeeld dat het voor hem nu onmogelijk is om zijn bezwaren uitgebreid naar voren te brengen.
1.5. Bij brief van 19 mei 2009 heeft de secretaris van de Commissie aan het College mededeling gedaan van het besluit van de voorzitter van de Commissie om af te zien van het horen van appellant omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.6. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
15 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar te laat zijn ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft, kort samengevat, naar voren gebracht dat hij veel problemen heeft ondervonden door de opstelling van het gemeentebestuur van Alphen-Chaam en dat hij verder heel veel tijd heeft moeten steken in de oplossing van de problemen die zijn ontstaan bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader, de daarmee verband houdende ontruiming van zijn woning (met het bijbehorende perceel) en de verhuizing naar andere woonruimte. Daardoor heeft hij geen gelegenheid gehad om de benodigde papieren op te zoeken en om een uitgebreide reactie op het besluit van 15 januari 2009 te schrijven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat en dat appellant deze gronden niet binnen de door de Commissie gegeven termijn van vier weken heeft ingediend. Appellant heeft dit in hoger beroep niet tegengesproken.
4.2. De Raad stelt verder vast dat appellant ook niet binnen de termijn van vier weken aan de Commissie of aan het College heeft gevraagd om hem een nadere termijn te geven voor het indienen van de gronden.
4.3. Het College was derhalve ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Uit de vele brieven die appellant aan de Raad heeft gestuurd en het verhandelde ter zitting van de Raad komt naar voren dat appellant destijds veel zaken tegelijk moest behartigen, waaronder een verhuizing.
Appellant heeft echter niet aannemelijk kunnen maken - ook niet op de zitting van de Raad - dat hij niet in staat was om binnen de geboden termijn van vier weken hetzij om een nadere termijn te vragen, hetzij door middel van een (korte) brief aan het College te berichten waarom hij het niet eens was met het besluit van 15 januari 2009. Bij het laatste neemt de Raad in aanmerking dat het hier om een eenvoudig besluit ging, niet meer inhoudende dan dat de bijstand van appellant werd voortgezet onder mededeling van de daaraan verbonden, voorheen ook al geldende verplichtingen. Appellant had daarmee voor zichzelf enige ruimte kunnen creëren om in een later stadium van de bezwaarprocedure de papieren op te zoeken die hij nodig had om een (aanvullende) uitgebreide reactie op het besluit van 15 januari 2009 te geven.
4.5. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de beoordeling moest worden beperkt tot de hiervoor besproken vraag of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Ook de Raad komt dus niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 15 januari 2009. De diverse andere kwesties die appellant in zijn brieven aan de Raad aan de orde heeft gesteld vallen buiten het kader van deze hoger beroepszaak, zodat de Raad die kwesties verder onbesproken moet laten.
4.6. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen gevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.
(get.) C. van Viegen.
(get.) B. Bekkers.
HD