ECLI:NL:CRVB:2011:BR5614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6526 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nabetaling bijstandsuitkering wegens onvoldoende bewijs van kinderalimentatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin haar verzoek om nabetaling van bijstandsuitkering werd afgewezen. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand en stelde dat zij recht had op nabetaling omdat haar kinderalimentatie niet volledig was ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat over de maanden januari tot en met juni 2007 bedragen van de bijstandsuitkering van appellante zijn ingehouden vanwege ontvangen kinderalimentatie. Appellante heeft echter verklaard dat zij vanaf januari 2007 niet de alimentatie heeft ontvangen waarop zij recht had. Na onderzoek door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) bleek dat haar voormalige echtgenoot nog een bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd was. Desondanks heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe het verzoek om nabetaling afgewezen, omdat appellante onvoldoende bewijs had geleverd dat zij daadwerkelijk minder alimentatie had ontvangen dan in mindering was gebracht op haar bijstandsuitkering.

De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van het College van 27 juni 2007 in rechte onaantastbaar is geworden en dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De Raad heeft de argumenten van appellante, dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar bijzondere situatie, niet overtuigend geacht.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier.

Uitspraak

09/6526 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 oktober 2009, 09/864 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat te Oosterhout, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2011. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.H. van Moerkerk, werkzaam bij de gemeente Overbetuwe.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt vanaf 19 november 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en
bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Over de maanden januari 2007 tot en met mei 2007 is op de bijstandsuitkering van appellante € 203,60 per maand en over de maand juni 2007 € 200,-- in mindering gebracht in verband met ontvangen kinderalimentatie. Met ingang van 1 juli 2007 wordt op de bijstand van appellante geen alimentatie in mindering gebracht omdat haar voormalige echtgenoot op 20 juni 2007 is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Tijdens een gesprek op 13 juni 2007 met haar consulente bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Overbetuwe heeft appellante verklaard dat zij vanaf januari 2007 niet de alimentatie heeft ontvangen waarop zij recht heeft. Op 20 juni 2007 heeft appellante aan de hand van bankafschriften twee betalingen aan alimentatie aangetoond en verklaard dat de rest contant is betaald. Daarbij heeft zij verzocht om nabetaling van bijstand. Bij besluit van 27 juni 2007 heeft het College bepaald dat over de periode vanaf januari 2007 geen nabetaling van bijstand in verband met teveel gekorte alimentatie plaatsvindt, omdat appellante de alimentatie grotendeels contant heeft ontvangen en dat daardoor niet voldoende bewijs bestaat om een nabetaling te doen.
1.3. Op verzoek van appellante tot overname van de inning van de kinderalimentatie heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) onderzoek verricht en appellante bij brief van 18 januari 2008 bericht dat haar voormalige echtgenoot over de periode van 1 april 2007 tot en met 19 juni 2007 nog een bedrag van € 881,93 aan kinderalimentatie verschuldigd is. Naar aanleiding van deze brief heeft appellante het College op 15 juli 2008 verzocht het bedrag van deze vordering aan haar na te betalen. Bij besluit van 16 juli 2008, nader toegelicht bij brief van 25 juli 2008, heeft het College het verzoek van appellante afgewezen op de grond dat geen aanleiding bestaat het onder 1.2 genoemde besluit van 27 juni 2007 te herzien omdat op de bijstand van appellante de alimentatie is ingehouden die zij daadwerkelijk heeft ontvangen. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het College het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
6 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft uitsluitend aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar bijzondere situatie, welke een afwijking van de algemene regel rechtvaardigt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het besluit van 27 juni 2007 in rechte onaantastbaar is geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellante van 15 juli 2008 strekt ertoe dat het College van dit eerdere besluit terugkomt. Naar aanleiding hiervan heeft het College de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat hetgeen appellante ter onderbouwing van haar verzoek heeft aangevoerd niet kan worden aangemerkt als nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De inhoud van de brief van het LBIO van 18 januari 2008 kan niet als zodanig worden aangemerkt. Daarbij merkt de Raad nog op dat uit deze brief geenszins kan worden afgeleid dat op de bijstandsuitkering van appellante een hoger bedrag aan alimentatie in mindering is gebracht dan zij feitelijk heeft ontvangen. Appellante heeft ook niet, zoals aangekondigd in de brief van 8 januari 2010, documenten van de gemeente Overbetuwe en haar bewindvoerder overgelegd, die volgens haar cruciaal zijn voor het onderbouwen van haar standpunt. De opvatting van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar bijzondere situatie, die een afwijking van de algemene regel rechtvaardigt, leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en J.F. Bandringa en
E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2011.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R. Scheffer.
HD