[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 september 2010, 08/1210 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Naderhand zijn nadere gronden ingediend met bijgevoegd een brief van de revalidatiearts P.J.C.M. van Leeuwen van 7 februari 2011.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en voorts rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2011 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 juni 2011 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Boon. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1.1. Appellante was werkzaam als medewerkster in de horeca voor 20 uur per week en is op 19 september 2001 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens lichamelijke klachten na een auto-ongeluk. Bij besluit van 30 oktober 2002 is aan haar met ingang van 18 september 2002 een volledige uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.2. Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 oktober 2005 ingetrokken, aangezien haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15%. Appellante heeft zich vervolgens in december 2005 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld wegens een urineweg-infectie, waarna het Uwv aan appellante een WAO-uitkering naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% heeft uitbetaald.
1.3. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op 21 april 2006 onderzocht door de verzekeringsarts J.A.G. Wijnen. Hij heeft het dossier bestudeerd en kennis genomen van informatie van de behandelend huisarts en uroloog. Wijnen heeft appellante verzocht een dagboek bij te houden van haar activiteiten en heeft haar vervolgens in juni en november 2006 opnieuw gezien. Onder verwijzing naar eerder (aanvullend) neuropsychologisch onderzoek, zijn de mogelijkheden om te functioneren vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 november 2006. Hierna heeft de arbeidsdeskundige M. Leentvaar in een rapportage van 24 mei 2007, na functieduiding, het verlies aan verdienvermogen berekend en vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%.
1.4. Bij besluit van 27 november 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 28 januari 2008 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering, aangezien haar arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
1.5. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 27 november 2007 ingediende bezwaar is het Uwv tot herbeoordeling van dit besluit overgegaan en is nader onderzoek verricht. Daartoe heeft de bezwaarverzekeringsarts P.A.E.M. Hofmans het dossier bestudeerd en appellante tijdens de hoorzitting op 25 februari 2008 gezien. In zijn rapportage van
26 februari 2008 overweegt Hofmans onder meer dat er geen beperkingen ten aanzien van cognitieve belastbaarheid zijn vast te stellen. Hij constateert dat uit (neuro)psychologisch onderzoek duidelijk is geworden dat (onbewuste) psychologische mechanismen de (functionele) klachten bij appellante in stand doen houden, zich vertalend in een aanpassingsstoornis. Dit leidt evenmin tot beperkingen van de arbeidsmogelijkheden van appellante. Wel stelt hij voor appellante beperkingen vast ten aanzien van huidcontact in verband met eczeem. Voor het overige meent hij dat beperkingen van appellante juist zijn aangegeven in de FML.
1.6. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige S.C. Kuiken op 7 maart 2008 gerapporteerd. Hij acht appellante per datum in geding, zijnde 28 januari 2008, geschikt voor de functies productiemedewerker textiel (sbc-code 272043), wasserijmedewerker (sbc-code 272020), magazijn/expeditiemedewerker (sbc-code 111220) en electronica-monteur (sbc-code 267040) en heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%.
1.7. Hierop heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 november 2007 ongegrond verklaard.
1.8. Naar aanleiding van het beroep dat namens appellante is ingesteld heeft het Uwv in het verweerschrift aangegeven geen reden te zien de bevindingen van de verzekeringsartsen met betrekking tot de gezondheidsklachten van appellante voor onjuist te houden. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv het dossier opnieuw voorgelegd aan de bezwaararbeidsdeskundige E.A. Kremers. Deze heeft in een rapportage van 21 april 2008 een aanvullende motivering gegeven van de geselecteerde functies. In verband met toezending van nadere gronden in beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hofman in een rapportage van 28 mei 2010 onder meer uiteengezet waarom de claim van appellante dat haar dagboek slechts een weergave geeft van een goede dag, niet kan worden gevolgd en dat ingezonden medische informatie betrekking heeft op een periode ruim voor de datum in geding. Hij ziet geen aanleiding tot herziening van de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellante.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. De rechtbank was van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. Voorts acht de rechtbank in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Hofman van 28 mei 2010 voldoende gemotiveerd waarom thans geen urenbeperking aan de orde is. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat eerst in beroep een volledige motivering is gegeven waarom de geduide functies passend zijn.
3. Tegen deze uitspraak is namens appellante hoger beroep ingesteld, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Aangevoerd is dat bij de vaststelling van de beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante en haar gezondheid te optimistisch is ingeschat. Ter ondersteuning van het betoog wordt verwezen naar een brief van 7 februari 2011 van de behandelend revalidatiearts van appellante. Voorts is aangevoerd dat appellante beperkt is ten aanzien van de aspecten “verdelen van aandacht” en “herinneren” en dat zij hierdoor geen productiefuncties kan vervullen. Zij acht zichzelf met name niet geschikt voor de functie wasserijmedewerker. Ten slotte wordt aangevoerd dat appellante niet in staat is een volledige week te werken.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de beperkingen van appellante door middel van een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld en niet zijn onderschat. De stelling van appellante dat de medische beoordeling onzorgvuldig is, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante, volgt de Raad niet. Hiertoe verwijst de Raad allereerst naar de bevindingen van Wijnen en van Hofmans. Voorts heeft ook de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman in beroep in zijn rapportage van 28 mei 2010 aangegeven dat bij de medische beoordeling rekening is gehouden met vermoeidheidsklachten van appellante. Hoffman stelt vast dat appellante over meerdere dagen een dagverhaal heeft bijgehouden en dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat zij niet structureel een verhoogde behoefte aan rust heeft. De Raad deelt niet het standpunt dat ook overigens de gezondheidstoestand van appellante te optimistisch is ingeschat en verwijst naar de rapportage van Hofmans van 26 februari 2008 waarin uitvoerig is uiteengezet dat de objectief ingeschatte belastbaarheid van appellante los staat van haar beleving van klachten. Wat betreft de in beroep en hoger beroep overgelegde rapportages van de behandelend revalidatiearts van appellante merkt de Raad op dat de hierin verstrekte informatie betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellante in april 2010 en februari 2011, terwijl van behandeling op of omstreeks de datum in geding niet is gebleken. Naar het oordeel van de Raad zijn uit de beschikbare medische informatie geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven voor de conclusie dat appellante op de datum in geding, zijnde 28 januari 2008, meer beperkt was dan het Uwv in bezwaar heeft aangenomen.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling is namens appellante aangevoerd dat zij de functie wasserijmedewerker niet kan vervullen, aangezien zij onder meer niet in staat is haar aandacht te verdelen. Hiertoe verwijst de Raad naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, R.E.T. Peters, van 24 juni 2011. Peters heeft hierin aangegeven dat uit de functie-omschrijving van de betreffende functie blijkt het hier een geautomatiseerd gesloten proces betreft en er geen noodzaak bestaat het proces tussentijds te volgen, hetgeen blijkt uit het gegeven dat een tweede machine gereedgemaakt kan worden en kan worden opgestart terwijl de eerste machine in werking is. De Raad is van oordeel dat ook hiermee in voldoende mate is toegelicht dat de functie wasserijmedewerker geschikt kan worden geacht voor appellante. Met de toelichting op de functie produktiemedewerker textiel in de rapportage van Kremers van 21 april 2008 is naar het oordeel van de Raad afdoende gemotiveerd waarom ook deze productiefunctie geschikt is te achten voor appellante.
4.3. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat er geen reden tot twijfel is aan hetgeen in het rapport van Hofman van 28 mei 2010 is vastgelegd en waarin gemotiveerd is aangegeven waarom thans geen urenbeperking aan de orde is.
5. Gelet op het hiervoor overwogene is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.