ECLI:NL:CRVB:2011:BR5555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6665 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding kosten verhuizing terug naar Nederland van een burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag van appellante, een burger-oorlogsslachtoffer, om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de kosten van haar verhuizing terug van Indonesië naar Nederland. Appellante, geboren in 1930, was erkend als oorlogsslachtoffer op basis van psychische invaliditeit en had in 2003 op advies van haar arts naar Indonesië verhuisd. In juli 2008 diende zij een aanvraag in voor een vergoeding van de verhuiskosten, die op 17 april 2009 werd afgewezen. De Raad overwoog dat de adviezen van de geneeskundig adviseurs onvoldoende onderbouwd waren en dat appellante medisch had moeten worden onderzocht voordat op haar aanvraag werd beslist. De Raad concludeerde dat appellante psychisch in een slechte staat verkeerde en dat haar financiële problemen niet konden rechtvaardigen dat er niet zorgvuldig werd onderzocht of er een medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid was voor haar terugkeer naar Nederland.

De Raad verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd bepaald dat het door appellante betaalde griffierecht van € 35,- vergoed zou worden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van medische noodzaak in het kader van aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).

Uitspraak

09/6665 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (Indonesië), hierna: appellante,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Sociale verzekeringsbank, (hierna: verweerder)
Datum uitspraak:18 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd door de raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de -voormalige- Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 september 2009, kenmerk BZ 9105, JZ/S70/2009. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), verder: bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011, waar appellante niet is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank (Svb).
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante, geboren in 1930 in het voormalige Nederlands-Indië, is bij besluit van 6 januari 1992 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo op grond van psychische invaliditeit. In 2003 is appellante op aanraden van haar arts in verband met haar psychische klachten vanuit Nederland verhuisd naar Indonesië. In juli 2008 heeft zij een aanvraag ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een vergoeding van de kosten van verhuizing terug naar Nederland. Hierop is bij besluit van 17 april 2009 afwijzend beslist, welke afwijzing is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. Naar aanleiding van hetgeen partijen in beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
2.1. De door appellante gevraagde vergoeding is afgewezen op de grond dat zij niet op grond van haar psychische klachten is aangewezen op deze voorziening, maar dat deze aanvraag meer is ingegeven door financiële problemen van appellante.
2.2. Uit het sociaal rapport van 8 oktober 2008 blijkt dat appellante zwaar geëmotioneerd, nerveus, zwaarmoedig en gestresst was tijdens het bezoek van de sociaal rapporteur en dat de communicatie met appellante moeizaam verliep. Verder heeft appellante veel fysieke problemen. Appellante heeft naar voren gebracht dat zij hoopte dat haar psychische klachten zouden verbeteren in Indonesië, maar dat het tegendeel het geval is. Ze is zowel psychisch als lichamelijk achteruit gegaan. Ze heeft heimwee en verlangt er alleen nog maar naar terug te keren naar Nederland, waar ook haar (klein)kinderen wonen. Appellante maakte verwijten in allerlei richtingen en zag schimmen in de vorm van een complottheorie tegen haar. De sociaal rapporteur gaf aan dat appellante op het punt van algehele instorting staat en het niet lang meer volhoudt. Verder vertelde appellante dat ze er financieel slecht voorstond en niet in staat was de terugkeerkosten naar Nederland te bekostigen.
2.3. De geneeskundig adviseur G.A. Maas heeft vervolgens geoordeeld dat, alhoewel het alleszins invoelbaar is dat appellante de wens heeft om naar Nederland te verhuizen, hiervoor geen medische noodzaak dan wel medisch-sociale wenselijkheid aanwezig wordt geacht. In bezwaar heeft appellante nogmaals aangegeven dat zij zwaar lijdt onder de trauma’s omtrent haar verkrachting tijdens de Japanse bezetting en dat zij het gevoel heeft uitsluitend nog op de dood te wachten als remedie. Volgens de rapporteur die het verslag van de toelichting van appellante op het bezwaar heeft opgemaakt lijdt appellante aan paranoïde gevoelens. Zij ziet in elke rijksambtenaar een corrupte oplichter en voelt zich door hen zwaar benadeeld op allerlei manieren. Met name het terugdenken aan haar verkrachting doet haar pijn, maar wordt gevoed door de stress, veroorzaakt door met name financiële problemen. De geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager heeft vervolgens geconcludeerd dat hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen reden vormt om alsnog een medische noodzaak, dan wel een medisch-sociale wenselijkheid voor de gevraagde voorziening aanwezig te achten.
2.4. De Raad acht het bestreden besluit met de onder 2.3 weergegeven adviezen onvoldoende onderbouwd. De Raad is van oordeel dat, gezien hetgeen in het sociaal rapport is beschreven en hetgeen in bezwaar door appellante naar voren is gebracht, appellante medisch had moeten worden onderzocht voordat op haar aanvraag werd beslist. Zij is er psychisch duidelijk slecht aan toe. Dat zij financiële problemen heeft, laat onverlet dat onder die omstandigheden niet kan worden volstaan met de onder 2.3 genoemde advisering. Er moet op een zorgvuldige wijze worden onderzocht of sprake is van een medische noodzaak of een medisch-sociale wenselijkheid voor appellante om naar Nederland te verhuizen.
3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellante gegrond te worden verklaard en komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad ten slotte niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Draagt verweerder op binnen drie maanden na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht van € 35,- wordt vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) K. Moaddine.
HD