ECLI:NL:CRVB:2011:BR5390

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1065 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van haar WAO-uitkering aan de orde is. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.R. Hostmann, heeft in hoger beroep gesteld dat de medische onderzoeken naar haar belastbaarheid niet correct zijn uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad oordeelde dat de medische component van de schatting door het Uwv juist was en dat er geen reden was om appellante te volgen in haar standpunt dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die eerder had geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend waren voor appellante, ondanks enkele markeringen die aanwezige belastbaarheid op onderdelen mogelijk overschreden. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, tot een bedrag van € 1.092,50, en dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 110,- aan appellante moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met M.A. van Amerongen als griffier.

Uitspraak

10/1065 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2010, 08/2360 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.R. Hostmann, advocaat te Capelle aan den IJssel, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2010. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman.
De Raad heeft het onderzoek heropend en vervolgens heeft het Uwv, bij schrijven van 4 april 2011 een rapport van bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek, gedateerd op 23 maart 2011, in geding gebracht.
Onderzoek ter zitting van de Raad heeft voorts plaatsgevonden op 8 juli 2011. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen mr. J. Dijkstra.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellante is met ingang van 11 oktober 2005 een volledige WAO-uitkering toegekend.
2.1. Bij besluit van 6 maart 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 7 mei 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55%.
2.2. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 6 maart 2008 ongegrond verklaard.
2.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 26 juni 2008 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven en beslissingen genomen over proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies passend zijn voor appellante maar dat het Uwv niet tijdig een afdoende arbeidskundige motivering heeft gegeven.
3. Appellante heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. Zij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek naar haar belastbaarheid niet juist is uitgevoerd. Zij is in drie maanden tijd twee keer onderzocht, met geheel verschillende resultaten. Dat de data waarop de keuringen betrekking hadden twee en een half jaar uit elkaar liggen, doet hier niet aan af. Het Uwv had de resultaten van het eerste onderzoek kunnen en moeten gebruiken en appellante ook per 7 mei 2008 volledig arbeidsongeschikt moeten achten. De tweede keuring is verricht met het enkele doel de uitkering te kunnen verlagen. Voorts is appellante van mening dat het in strijd met wet- en regelgeving is dat de rechtbank ten aanzien van de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies zelf invulling heeft gegeven aan hetgeen het Uwv zou hebben bedoeld. Tenslotte heeft de rechtbank zonder motivering het verzoek van appellante een deskundige te benoemen naast zich neergelegd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische component van de schatting juist is. Bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Van Glabbeek heeft in zijn rapport van 24 juni 2008 uiteengezet dat en waarom hij zich geheel met de bevindingen van de primaire arts kan verenigen. Met de klachten van appellante is in voldoende mate rekening gehouden en de beperkingen zijn juist weergegeven in de FML. Naar het oordeel van de Raad wordt in het rapport van bezwaarverzekeringsarts Koek van 23 maart 2011 de uitkomst van de eerdere onderzoeken waaronder dat van Van Glabbeek bevestigd. Appellante heeft in hoger beroep geen enkel medisch rapport of medische gegevens ingediend waaruit de Raad zou kunnen opmaken dat appellante meer of anders beperkt is dan in de FML is aangenomen. De Raad is dan ook van oordeel er geen reden is om appellante te volgen in haar standpunt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen haar beperkingen niet juist hebben ingeschat.
4.2.2. Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding appellante te doen onderzoeken door een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de volledigheid en juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie van appellante per 7 mei 2008 en de hieruit per die datum voor haar voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige component van de schatting overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn voor appellante. Op enkele onderdelen van de functies zijn zogenoemde markeringen aanwezig, die aangeven dat de belastbaarheid van appellante op die onderdelen mogelijk wordt overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat door de bezwaararbeidsdeskundige afdoende is gemotiveerd waarom die functies toch passend zijn. Omdat deze motivering pas in beroep is gegeven, heeft de rechtbank geoordeeld dat er reden is het beroep gegrond te verklaren met instandlating van de rechtsgevolgen. Tevens is het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.
In hoger beroep heeft de Raad het Uwv een nadere motivering omtrent de geschiktheid van de functies gevraagd. Met die nadere motivering is de Raad gebleken dat de rechtbank terecht de functies geschikt heeft geacht. Nu dit eerst uit de nadere toelichting in hoger beroep is gebleken is vergoeding van de gemaakte kosten voor het proces in hoger beroep aangewezen.
5. Uit hetgeen in 4.2.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.092,50 (2,5 punt á € 437,-).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.092,50, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 110,- aan appellante vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK