[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 juni 2009, 08/6662 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem. Nadien heeft mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam, zich als opvolgend gemachtigde van appellant gesteld.
Bij faxbericht van 20 mei 2011 heeft mr. J.A.H. van Marwijk, advocaat te Utrecht, de Raad bericht de zaak van mr. Dorgelo te hebben overgenomen.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2011. Voor appellant is mr. Van Marwijk verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Homan, werkzaam bij de gemeente Zaanstad.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft last van lage rugklachten. In verband hiermede heeft hij zich voor een behandeling gewend tot Rugkliniek Iprenburg (hierna: Iprenburg) te Heerenveen. Voor deze behandeling is door zijn zorgverzekeraar Univé Verzekeringen een eigen bijdrage in rekening gebracht van € 1.000,--. Een eigen bijdrage zou niet verschuldigd zijn indien appellant zich had laten behandelen bij één van de twee reguliere ziekenhuizen waar hij eerder in behandeling was. Op 19 december 2007 heeft appellant bijzondere bijstand ingevolge de Wet Werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de eigen bijdrage aangevraagd. Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat niet gebleken is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 van de WWB. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 27 mei 2008 heeft appellant bij het College opnieuw een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van zijn behandeling in Iprenburg. Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het College de aanvraag afgewezen. Het College merkt de aanvraag aan als een herhaalde aanvraag. Naar het oordeel van het College is niet gebleken van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
1.3. Bij besluit van 11 september 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzend besluit.
4.2. Bij het besluit van 22 januari 2008 heeft het College afwijzend beslist op de aanvraag van appellant van 19 december 2007 om hem bijzondere bijstand te verlenen voor de eigen bijdrage in de kosten van zijn behandeling in Iprenburg. Die afwijzing is in rechte onaantastbaar geworden. De aanvraag van appellant van 27 mei 2008 heeft dezelfde strekking als de aanvraag van 19 december 2007.
4.3. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn (herhaalde) aanvraag gesteld dat er sprake is van veranderde omstandigheden in die zin dat ten tijde van zijn aanvraag van 19 december 2007 sprake was van een eigen voorkeur voor een behandeling in Iprenburg. Door zijn verslechterde medische situatie is dit later gewijzigd in een medische indicatie voor deze behandeling. De Raad stelt vast dat appellant zijn standpunt niet met concrete (medische) gegevens heeft onderbouwd. Daarvan uitgaande is de Raad van oordeel dat appellant onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, waarin het College aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit van 22 januari 2008 te herzien.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de in geding zijnde afwijzing van de (herhaalde) aanvraag om vergoeding van de eigen bijdrage van appellant in rechte stand houdt.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011.