ECLI:NL:CRVB:2011:BR5207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de einddatum van de WW-uitkering en motiveringsgebrek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WW-uitkering met ingang van 2 november 2009 te beëindigen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, omdat zij van mening was dat het besluit van het Uwv voldoende gemotiveerd was, ondanks een motiveringsgebrek. Appellante stelde dat het besluit van 9 november 2009 niet duidelijk was en dat zij geen inzicht had gekregen in de berekening van de duur van haar uitkering.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld en vastgesteld dat het motiveringsgebrek in het besluit van 9 november 2009 niet zo ernstig was dat het bezwaar gegrond verklaard moest worden. De Raad merkte op dat appellante al op de hoogte was van de einddatum van haar uitkering, zoals vermeld in een eerdere brief van het Uwv. Bovendien had zij geen vragen gesteld over deze datum, wat haar positie verzwakte. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had afgezien van het vergoeden van de kosten die appellante in de bezwaarfase had gemaakt, omdat het besluit van 9 november 2009 niet herroepen hoefde te worden.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en de Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Venneman, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.