ECLI:NL:CRVB:2011:BR5125
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op WW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst en ontbindingsbeschikking
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op een WW-uitkering na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst van appellant is geëindigd per 1 november 2009, na een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter op 1 september 2009. Appellant had een vaststellingsovereenkomst met zijn werkgever gesloten, waarin werd afgesproken dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen en dat hij een vergoeding van € 195.000,- zou ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant echter een WW-uitkering ontzegd tot en met 31 december 2009, omdat het Uwv van mening was dat er geen recht op uitkering bestond. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Utrecht, die de uitspraak van het Uwv vernietigde, omdat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd of er sprake was van beëindiging door ontbinding of met wederzijds goedvinden. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten, wat betekent dat appellant pas met ingang van 1 januari 2010 recht had op een WW-uitkering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de arbeidsovereenkomst inderdaad is geëindigd door de ontbindingsbeschikking van de kantonrechter en dat de voorwaarden in de vaststellingsovereenkomst niet leidden tot een andere conclusie. Appellant had dus pas recht op een WW-uitkering vanaf 1 januari 2010. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 17 augustus 2011.