ECLI:NL:CRVB:2011:BR4975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4435 AOW + 09/4436 AOW + 09/4437 AOW + 09/4438 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldig nalatig verklaard wegens niet-betaalde premie voor volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). Appellant was schuldig nalatig verklaard omdat hij de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over de jaren 1997, 1998, 1999 en 2001 niet had betaald. De Svb had in vier beslissingen op bezwaar van 1 februari 2008 de besluiten van 11 december 2007 gehandhaafd, waarin appellant voor respectievelijk 100%, 72%, 100% en 100% schuldig nalatig was verklaard. De rechtbank Utrecht had de beroepen van appellant tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij bezwaar had gemaakt tegen de aanslagen over de jaren 1997, 1998 en 1999, maar geen besluiten op bezwaar had ontvangen. Hij meende daarom dat het niet betalen van de premie hem niet kon worden toegerekend. De Raad overwoog echter dat de besluiten op bezwaar in december 2004 aan de administrateur van appellant waren toegezonden, en dat deze op de juiste wijze aan appellant bekend waren gemaakt. Appellant had geen omstandigheden aangevoerd die het niet betalen van de premie hem niet konden toerekenen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Appellant had geen bewijsstukken overgelegd waaruit bleek dat de verschuldigde bedragen aan de belastingdienst waren betaald. De Raad gaf aan dat, mocht appellant de aanslagen tijdig hebben voldaan, hij zich tot de Svb kon wenden om de aantekening van schuldig nalatigverklaring door te halen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met M.M. van der Kade als rechter en T.J. van der Torn als griffier.

Uitspraak

09/4435 AOW
09/4436 AOW
09/4437 AOW
09/4438 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 juli 2009, 08/451, 08/454, 08/455 en 08/456 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op het verweerschrift gereageerd en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij een viertal beslissingen op bezwaar van 1 februari 2008 (hierna: bestreden besluiten) heeft de Svb zijn besluiten van 11 december 2007 gehandhaafd, waarbij appellant over de jaren 1997, 1998, 1999 en 2001 voor respectievelijk 100%, 72%, 100% en 100% schuldig nalatig is verklaard, omdat hij de aanslagen over genoemde jaren niet betaald zou hebben.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat tegen de aanslagen over 1997, 1998 en 1999 bezwaar was gemaakt en dat hij geen besluiten op bezwaar heeft ontvangen. Appellant is daarom van mening dat het niet betalen van de premie hem niet kan worden toegerekend. Appellant stelt voorts dat de belastingdienst geen vordering meer op hem heeft.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De artikelen 18 en 18a van de Wet financiering volksverzekeringen, voor zover hier van belang, luidden ten tijde hier van belang als volgt:
“Artikel 18.
1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2. Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
3. …
4. Indien in het geval, waarin een aantekening is gesteld, de verzekerde binnen vijf jaren na de kennisgeving van die aantekening de op de in het eerste lid bedoelde aanslag verschuldigd gebleven premie voor de volksverzekeringen geheel of gedeeltelijk betaalt, wordt die betaling achtereenvolgens toegerekend aan:
a. de kosten verbonden aan de invordering;
b. de invorderingsrente;
c. de verschuldigd gebleven inkomstenbelasting en de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten en de nabestaandenverzekering;
d. een opslag van 5% op de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering;
e. de premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, wordt voor zover de voor de algemene ouderdomsverzekering verschuldigd gebleven premie alsnog is betaald, de aantekening doorgehaald. De premieplichtige wordt geacht over het betrokken tijdvak in zoverre niet schuldig nalatig te zijn geweest.
6. …
7. …
Artikel 18a.
Het beroep kan niet zijn gegrond op het verweer dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep kan slechts zijn gegrond op het verweer dat de aanslag niet is ontvangen, indien de belanghebbende aannemelijk kan maken dat hij de aanslag nimmer ontvangen heeft en dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het niet ontvangen van de aanslag hem kan worden toegerekend.”
4.2. De Raad stelt vast dat appellant bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslagen over de hier aan de orde zijnde jaren. Derhalve staat vast dat die aanslagen appellant hebben bereikt. Voor zover al van belang zou zijn dat appellant besluiten op zijn bezwaren heeft ontvangen, overweegt de Raad dat inmiddels is komen vast te staan dat de besluiten op bezwaar met betrekking tot de jaren 1997, 1998 en 1999 in december 2004 zijn toegezonden aan appellants administrateur, die namens hem bezwaar had gemaakt. Deze besluiten zijn derhalve op de juiste wijze aan appellant bekend gemaakt. De Raad verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 10 mei 2011, 09/3559, 11/1550, 11/1551 en 11/1552, in een geding tussen appellant en de inspecteur van de belastingdienst. Ter zitting van de Raad heeft appellant bevestigd dat hem een besluit op bezwaar over 2001 heeft bereikt.
4.3. Voor het overige heeft appellant noch tegenover de Svb, noch in beroep of hoger beroep omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend zou kunnen worden.
4.4. Voor zover appellant heeft betoogd dat de verschuldigde bedragen inmiddels aan de belastingdienst zijn betaald, overweegt de Raad dat appellant geen stukken heeft overgelegd waaruit dit blijkt. Met betrekking tot de jaren 1997, 1998 en 1999 beschikt de Raad slechts over eigen berekeningen van appellant waaruit zou moeten volgen dat de schulden moeten worden verrekend met door de belastingdienst aan appellant verschuldigde bedragen. Niet gebleken is dat de belastingdienst hiermee instemt. Ten aanzien van 2001 is er slechts de stelling van appellant ter zitting van de Raad dat de aanslag inmiddels geheel is afgewikkeld. Mocht appellant aanslagen (tijdig) hebben voldaan, dan kan hij zich tot de Svb wenden met het verzoek de aantekening schuldignalatigverklaring door te halen.
4.5. Het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
RK