ECLI:NL:CRVB:2011:BR4967

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5410 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum WAJONG-uitkering en psychische situatie bij aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van een WAJONG-uitkering. Appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Schriemer, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten de uitkering van appellant niet eerder te laten ingaan dan op 2 juni 2008, een jaar voor de aanvraag van 2 juni 2009. De rechtbank vond geen aanleiding om een bijzonder geval aan te nemen dat een eerdere ingangsdatum rechtvaardigde, en stelde vast dat er geen aanwijzingen waren voor een ernstige psychische situatie die het indienen van de aanvraag had belemmerd.

Tijdens de zitting op 15 juli 2011 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Blind. Appellant had in zijn hoger beroepschrift verwezen naar eerdere stellingen en uitspraken om zijn standpunt te onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geen aanknopingspunten gevonden om de eerdere uitspraak van de rechtbank te weerleggen. De Raad oordeelde dat de situatie van appellant niet vergelijkbaar was met de door hem aangehaalde uitspraken, en dat hij in staat was geweest om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen voor uitkeringen en de noodzaak om aan te tonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de standaardprocedures rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door J. Brand, met R.L. Venneman als griffier.

Uitspraak

10/5410 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van: [Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 september 2010, 10/380 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant
en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Blind.
II. OVERWEGINGEN
1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 2 februari 2010, waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar - heeft gehandhaafd zijn besluit de uitkering van appellant op grond van de Wajong niet eerder te laten ingaan dan op 2 juni 2008, zijnde een jaar voor de aanvraag van 2 juni 2009. De rechtbank heeft hiertoe overwogen geen aanleiding te zien om een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong, aan te nemen, op grond waarvan de Wajong-uitkering met meer dan een jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanwijzing voor het bestaan hebben van een ernstige psychische situatie die het eerder doen van een aanvraag onmogelijk heeft gemaakt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2010, LJN BL6775 heeft de rechtbank erop gewezen dat onbekendheid met de regelgeving geen bijzonder geval oplevert. Voorts heeft de rechtbank er, onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 26 februari 2008, LJN BC7062 en 24 maart 2006, LJN AV6749, op gewezen dat het beroep van appellant op een eerdere, in 1999 afgewezen, aanvraag om een WAO-uitkering in dit geval niet slaagt.
3. Appellant heeft in het hoger beroepschrift voor de gronden van hoger beroep verwezen naar zijn eerder in bezwaar en beroep ingenomen stellingen. Voorts doet hij een beroep op de uitspraken van de Raad van 20 juli 2007, LJN BB0217 en 18 oktober 2005, LJN AU4814 om aan te geven dat het hem niet kan worden verweten dat hij niet eerder dan op 2 juni 2009 een aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ingediend.
4.1. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank de in beroep aangevoerde gronden niet op juiste wijze heeft beoordeeld. In zoverre kan het hoger beroep niet slagen.
4.2. Het beroep op de door appellant genoemde uitspraken van de Raad slaagt niet reeds omdat het geen gelijke gevallen betreft. In vergelijking met de uitspraak gepubliceerd onder LJN BB0217 ligt de situatie van appellant in zoverre anders, dat vaststaat dat appellant in staat is geweest op 4 augustus 1999 een WAO-uitkering aan te vragen en, na afwijzing daarvan, een bijstandsuitkering.Een situatie zoals aan de orde in de uitspraak gepubliceerd onder LJN AU4814 doet zich in het geval van appellant in het geheel niet voor.
4.3. Het hoger beroep van appellant treft, gelet op 4.1 en 4.2 geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) R.L. Venneman.
KR