ECLI:NL:CRVB:2011:BR4965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-33 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank inzake aanvraag vrijwillige ouderdomsverzekering AOW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die in Oostenrijk woont, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2010. De rechtbank had het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de aanvraag van appellant voor deelname aan een vrijwillige ouderdomsverzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Svb had de aanvraag geweigerd omdat appellant deze niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn had ingediend.

Appellant stelde dat hij door een medewerker van de Svb was geadviseerd om eerst informatie in te winnen over de pensioenrechten van zijn echtgenote voordat hij beroep zou instellen. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen verschoonbare reden was voor de te late indiening van het beroepschrift. De rechtbank wees erop dat appellant op de hoogte had moeten zijn van de termijn voor het indienen van beroep, zoals duidelijk in het besluit was vermeld.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij door de Svb was aangeraden om eerst informatie in te winnen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat ook in hoger beroep niet was gebleken van toezeggingen die door de Svb waren gedaan over de termijn voor het indienen van beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011.

Uitspraak

11/33 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] Oostenrijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 december 2010, 10/3146 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 12 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en naderhand de gronden van het hoger beroep ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 15 juli 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Svb heeft op 5 november 2009 een aanvraag van appellant voor deelname aan een vrijwillige ouderdomsverzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw) ontvangen.
1.2. Bij besluit van 30 november 2009 heeft de Svb deelname van appellant aan de vrijwillige verzekering AOW en Anw geweigerd, aangezien hij zijn verzoek niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn had ingediend.
1.3. Bij besluit van 22 januari 2010 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het bij overweging 1.2 vermelde besluit ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft bij brief van 1 juni 2010 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft vervolgens bij appellant geïnformeerd naar de reden van de te late indiening van zijn beroepschrift. Hierop heeft appellant geantwoord dat hem door een medewerker van de Svb was geadviseerd eerst te informeren naar de pensioenrechten van zijn echtgenote, waarna hij alsnog beroep zou kunnen instellen.
2.2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het antwoord zoals vermeld in overweging 2.1 geen verschoonbare reden oplevert voor de niet tijdige indiening van het beroepschrift. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant, nog daargelaten dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Svb de in 2.1 genoemde mededeling heeft gedaan, op de hoogte was of kon zijn geweest van de omstandigheid dat hij binnen zes weken na dagtekening van het bestreden besluit beroep diende in te stellen, nu dat duidelijk in het besluit was vermeld.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hem telefonisch door een medewerker van de Svb was aangeraden eerst uit te zoeken welk bedrag hij en zijn vrouw aan pensioen zouden ontvangen, alvorens beroep in te stellen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is van oordeel dat ook in hoger beroep niet is gebleken van toezeggingen die door een medewerker van de Svb zijn gedaan omtrent de termijn waarbinnen appellant alsnog beroep kon instellen. De Raad komt derhalve niet toe aan een beoordeling of sprake is van een bevoegd gedane toezegging waaraan appellant het vertrouwen kon ontlenen dat hij op een later moment in beroep kon gaan.
4.2. Het onder 4.1 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
RK