ECLI:NL:CRVB:2011:BR4906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3575 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toepassing van het Besluit overgangsrecht FLO-functies aan appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Staatssecretaris van Financiën. Appellant, geboren in 1955, is sinds 1 maart 2002 werkzaam als ambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD-ECD in de functie van medewerker opsporing. Hij verzocht op 18 februari 2008 om in aanmerking te komen voor de toepassing van het Besluit overgangsrecht FLO-functies, maar zijn verzoek werd op 19 mei 2008 door de staatssecretaris afgewezen. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 12 december 2008 ongegrond verklaard door de rechtbank Breda, die op 12 mei 2010 uitspraak deed in deze zaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet voldeed aan het criterium dat hij belast moest zijn met hetzelfde complex van werkzaamheden als dat van de Internationaal Economische Recherche (IER) van de ECD. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant in de periode van 1 maart 2002 tot 1 juli 2003 geen substantieel bezwarende functie vervulde, zoals bedoeld in het Besluit bezwarende functies. Hierdoor kwam hij niet in aanmerking voor het Besluit overgangsrecht FLO-functies.

Daarnaast heeft de Raad het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat er een rechtens relevant verschil bestaat tussen appellant en de door hem genoemde collega’s, die wel werkzaam waren in teams die verantwoordelijk waren voor de opsporing van financiële en economische fraude. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

10/3575 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 mei 2010, 09/285 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Financiën (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 11 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. M.C.W.C. van Zon, werkzaam bij Abvakabo FNV. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Oenema en J.J.M. Vasen, beiden werkzaam bij het ministerie van Financiën.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1955, is sinds 1 maart 2002 werkzaam als ambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD-ECD in de functie van medewerker opsporing.
1.2. Bij brief van 18 februari 2008 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor de toepassing van het Besluit overgangsrecht FLO-functies.
1.3. Bij besluit van 19 mei 2008 heeft de staatssecretaris het verzoek van appellant afgewezen.
1.4. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 12 december 2008 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant in de periode van 1 maart 2002 tot 1 juli 2003 geen substantieel bezwarende functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Besluit aanmerking substantieel bezwarende functies (hierna: Besluit bezwarende functies) vervulde, zodat hij niet in aanmerking komt voor toepassing van het Besluit overgangsrecht FLO-functies.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. De Raad onderschrijft het oordeel waartoe de rechtbank in de aangevallen uitspraak is gekomen en hij verenigt zich met de overwegingen van die uitspraak en maakt die tot de zijne. Hij voegt daaraan nog het volgende toe. Appellant heeft over de hem opgedragen werkzaamheden aangevoerd dat hij zich, naast het opsporen van fiscalefraude en
douanefraude, tevens (veelvuldig) heeft beziggehouden met onderzoeken inzake economische fraude. Voorts heeft appellant, onder overlegging van overzichten over 2002 en 2003, aangegeven dat zijn werkzaamheden vergelijkbaar waren met werkzaamheden welke waren gericht op het opsporen van economische fraude. Anders dan appellant denkt, betekent dit niet dat hij voldeed aan het hier geldende criterium dat hij belast moet zijn met hetzelfde complex van werkzaamheden dat voorkwam bij de Internationaal Economische Recherche (hierna: IER) van de ECD, zodat het besluit om appellant niet in aanmerking te brengen voor toepassing van het Besluit overgangsrecht FLO-functies op goede gronden berust.
3.2. Daarnaast onderschrijft de Raad uitdrukkelijk het oordeel van de rechtbank dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Er is immers sprake van een rechtens relevant verschil tussen appellant en de door hem genoemde collega’s Van de [K.], [K.] en [B.]. Laatstgenoemden waren, anders dan appellant, wel werkzaam in een van de teams Toezicht, Opsporing Goederen of Opsporing Financieel, in welke teams de taken en functies van de hoofdafdeling IER van de ECD binnen de Belastingdienst/FIOD-ECD zijn belegd.
4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2011.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) B. Bekkers.
HD