[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 september 2009, 08/1360 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. A.J.T.M. Oudenhoven, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2011. Namens appellant is verschenen mr. K.E.J. Oohmen, advocaat te Venlo. Het College heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is op 19 september 2006 werkloos geworden uit zijn dienstbetrekking via Tence Uitzendbureau. In verband hiermee heeft appellant volgens zijn verklaring op 19 september 2006 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd bij het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Bij besluit van 12 juli 2007 is die aanvraag afgewezen op de grond dat appellant niet voldeed aan de voor hem geldende referte-eis.
1.2. Op 23 juli 2007 heeft appellant zich voor het aanvragen van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) gemeld. Daar is aan appellant toen een aanvraagformulier verstrekt. Het ingevulde aanvraagformulier en de door appellant verstrekte bescheiden zijn op 5 oktober 2007 bij de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Venlo ontvangen. Uit de aanvraag blijkt dat deze betrekking heeft op de periode van
19 september 2006 tot en met 8 maart 2007. Appellant is vanaf 9 maart 2007 weer in dienstbetrekking werkzaam geweest.
1.3. Bij besluit van 20 november 2007 heeft het College de aanvraag van appellant afgewezen.
1.4. Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 20 november 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die het College nopen met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 20 november 2007 om die reden ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij eerst het besluit van het Uwv heeft afgewacht, daarna naar het CWI is gegaan en vervolgens eerst op 5 oktober 2007 zijn aanvraag om bijstand compleet had ingevuld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de aanvraag van appellant uitsluitend betrekking heeft op de periode van 19 september 2006 tot en met 8 maart 2007, derhalve een afgesloten periode in het verleden.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 (oud) van de WWB, (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 oktober 2007, LJN BB5522) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend en/of de melding bij de CWI heeft plaatsgevonden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. Van bijzondere omstandigheden om in het geval van appellant van dit uitgangspunt af te wijken, is ook naar het oordeel van de Raad niet gebleken. Niet valt in te zien waarom appellant op of omstreeks 19 september 2006 niet ook een (voorlopige) aanvraag om bijstand had kunnen indienen, in afwachting van het besluit op de aanvraag om uitkering ingevolge de WW. Appellant had er naar het oordeel van de Raad rekening mee moeten houden dat het nemen van een beslissing op zijn aanvraag ingevolge de WW enige tijd in beslag zou kunnen nemen en dat die aanvraag zou kunnen worden afgewezen. In dit verband wijst de Raad appellant er op dat voor iedere specifieke uitkering in beginsel een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend, zoals ook blijkt uit de onder 4.2 genoemde uitspraak van de Raad. Overigens heeft appellant zich ook na ontvangst van het besluit van het Uwv van 12 juli 2007 niet direct tot het CWI gewend om zich te melden voor bijstand, maar daarmee gewacht tot 23 juli 2007.
4.4. Ook hetgeen appellant in het hoger beroepschrift verder nog heeft aangevoerd, heeft de Raad geen aanleiding gegeven de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2011.