ECLI:NL:CRVB:2011:BR4721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4181 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de verlaging van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant had zich in juni 1993 ziek gemeld als glazenwasser en ontving een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Na een periode van werk als gehandicaptenbegeleider, meldde hij zich in november 2006 opnieuw ziek, wat leidde tot een hernieuwde WAO-uitkering. Deze uitkering werd echter per 15 december 2008 verlaagd naar 25 tot 35%, wat appellant betwistte. Hij stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 september 2008.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in de geselecteerde functies niet werd overschreden. Appellant was van mening dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld, maar de rechtbank vond dat hij dit niet aannemelijk had gemaakt. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de (bezwaar)verzekeringartsen een zorgvuldig onderzoek hadden uitgevoerd en geen aanknopingspunten vonden voor een onderschatting van de beperkingen van appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.

Uitspraak

10/4181 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 juni 2010, 09/1748 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Goudkade, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2011, waar appellant niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich in juni 1993 in de functie van glazenwasser ziek gemeld wegens schouderklachten. Nadat hij zijn werkzaamheden had hervat, is hij in september 1993 uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze WAO-uitkering is ingetrokken toen appellant ging werken als gehandicaptenbegeleider.
1.2. Op 29 november 2006 heeft hij zich, terwijl hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, weer ziek gemeld wegens schouderklachten. Daarna heeft hij ook weer psychische klachten gekregen. Deze ziekmelding heeft er toe geleid dat appellant wegens toegenomen beperkingen met ingang van 23 mei 2007 weer een WAO-uitkering is toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 15 december 2008 heeft het Uwv deze uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Met deze verlaging van de uitkering per 15 december 2008 kan appellant zich niet verenigen. Hij is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan zijn vastgesteld in de in aan de verlaging ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 september 2008.
3. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de in de FML van 11 september 2008 vastgestelde beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij meer beperkingen heeft. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv uitvoerig en toereikend heeft gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant, zoals vastgelegd in de FML, in de geselecteerde functies niet wordt overschreden. De rechtbank heeft het beroep tegen de verlaging dan ook ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv de uit zijn klachten voortvloeiende beperkingen heeft onderschat.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Naar het oordeel van de Raad hebben de (bezwaar)verzekeringartsen een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Zowel de verzekeringarts als de bezwaarverzekeringsarts hebben appellant onderzocht en hebben bij hun onderzoek de beschikking gehad over informatie uit de behandelende sector waarbij de bezwaarverzekeringsarts nog de meest recente medische informatie bij de huisarts heeft opgevraagd. Voorts ontleent de Raad aan de gedingstukken geen aanknopingspunten dat deze artsen de beperkingen van appellant zoals die zijn vastgesteld in de FML hebben onderschat. De stelling van appellant dat hij als gevolg van zijn fysieke en psychische klachten meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen, heeft appellant naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk gemaakt. Voor zover hij zich daarbij heeft beroepen op een rapport van de psychologe
drs. M. Zinschitz-Wassenaar overweegt de Raad dat dit rapport reeds in 1998 is opgesteld. Dit rapport ziet derhalve niet op de situatie van appellant ten tijde hier in geding. Voorts stelt de Raad vast dat de door appellant in zijn hoger beroepschrift aangekondigde nadere medische expertise niet meer door hem is ingebracht.
5.3. Aangezien de Raad tevens van oordeel is dat de in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling en toekenning van schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.A. van Amerongen.
KR