ECLI:NL:CRVB:2011:BR4667

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/2390 WWB + 09/2391 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen om bijzondere bijstand voor kosten van rechtshulp ten behoeve van echtgenote

In deze zaak heeft appellant, wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2009. De rechtbank had de aanvragen van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp ten behoeve van zijn echtgenote afgewezen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de kosten van rechtshulp niet aan appellant kunnen worden toegerekend, omdat deze kosten betrekking hebben op zijn echtgenote. De Raad stelt vast dat de echtgenote van appellant, die op 11 december 2007 en 31 januari 2008 bijzondere bijstand heeft aangevraagd, pas op 24 september 2008 een verblijfsvergunning heeft gekregen. Dit betekent dat de kosten van rechtshulp die zijn gemaakt ten behoeve van haar niet als noodzakelijke kosten van het bestaan van appellant kunnen worden beschouwd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Appellant heeft aangevoerd dat de kosten mede op hem betrekking hebben, omdat de inkomsten van zijn echtgenote op zijn bijstand in mindering worden gebracht. De Raad oordeelt echter dat dit niet leidt tot de conclusie dat de kosten van rechtshulp op appellant betrekking hebben. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

09/2390 WWB
09/2391 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2009, 08/2891 en 08/3140 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.H.H. Ceelen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Op 11 december 2007 en 31 januari 2008 heeft appellant bijzonder bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd voor, voor zover hier van belang, kosten van rechtshulp voor zijn echtgenote. Vanaf 13 februari 2002 is de echtgenote van appellant, [naam echtgenote], vanuit de Oekraïne naar Nederland gekomen. Aan haar is met ingang van 24 september 2008 een verblijfsvergunning verleend.
1.3. Bij besluiten van 25 januari 2008, 26 februari 2008 en 27 mei 2008, gehandhaafd bij besluiten van 5 juni 2008 en 23 juni 2008, heeft het College de aanvragen van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp ten behoeve van zijn echtgenote afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 5 juni 2008 en 23 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat het in mindering brengen van de inkomsten van de echtgenote van appellant volgt uit artikel 32, derde lid, van de WWB. Het in mindering brengen van de inkomsten op de bijstand van appellant kan niet leiden tot de conclusie dat de kosten van rechtshulp die zijn gemaakt ten behoeve van zijn echtgenote op hem betrekking hebben.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd voor zover deze betrekking heeft op de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtshulp van zijn echtgenote. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten mede op hem betrekking hebben, omdat de inkomsten van zijn echtgenote op zijn bijstand in mindering worden gebracht. Verder heeft hij aangevoerd dat hij aanspraak had op bijstand naar de gezinsnorm, omdat zijn echtgenote vanaf 24 september 2008 een vergunning tot verblijf heeft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan van appellant. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust en voegt daar nog het volgende aan toe. De Raad stelt vast dat appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor kosten die verband houden met een door zijn echtgenote gevoerde procedure terzake van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot verblijf en een tewerkstellingsvergunning. De kosten hebben derhalve geen betrekking op appellant maar op zijn echtgenote en moeten aan haar worden toegerekend. De omstandigheid dat aan de echtgenote van appellant met ingang van 24 september 2008 een verblijfsvergunning is toegekend, maakt het voorgaande niet anders, nu zij daar ten tijde hier in geding nog niet over beschikte.
4.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en M.I. ’t Hooft en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2011.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) M.C. Nijholt.
HD