ECLI:NL:CRVB:2011:BR4661
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- A. Beuker-Tilstra
- A.J. Schaap
- A.A.M. Mollee
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vaststelling van de grondslag van de periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2011 uitspraak gedaan in het beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant, geboren in 1941 in het voormalige Nederlands-Indië, was erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontving een periodieke uitkering. Hij betwistte de hoogte van deze uitkering, die was vastgesteld op € 1.867,87 per maand, en voerde aan dat hij door oorlogsomstandigheden zijn opleiding aan de HBS had moeten stopzetten en dat dit zijn functioneren op latere leeftijd had beïnvloed.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat appellant zijn opleiding aan de HBS had moeten stopzetten vanwege psychische klachten die voortvloeiden uit de vervolging. Appellant had na de HBS een LTS-opleiding afgerond en was in militaire dienst gegaan, waar hij geen psychische klachten had. De Raad concludeerde dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren en dat de vaststelling van de grondslag van de uitkering correct was. De Raad oordeelde dat het beroep van appellant ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op uitkeringen op basis van de Wuv en de noodzaak om de feiten en omstandigheden zorgvuldig te onderzoeken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2011.