[Appellant], wonende te [woonplaats], Spanje, (hierna: appellant),
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, thans: de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: verweerder)
Datum uitspraak: 4 augustus 2011
Dit geding, dat aanvankelijk gevoerd is door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR), is in verband met een wijziging van taken, zoals neergelegd in de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Wet van 15 april 2010, Stb. 2010, 182), voortgezet door de Sociale verzekeringsbank. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van verweerder, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de - voormalige - Raadskamer WUBO van de PUR.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 maart 2010, kenmerk BZ 9270, JZ/L70/2010, verder: bestreden besluit. Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011. Daar is appellant, zoals bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 28 december 2007 heeft verweerder, na gemaakt bezwaar, de afwijzing gehandhaafd van de door appellant in maart 2005 ingediende aanvraag om op grond van de Wubo in aanmerking te worden gebracht voor, onder meer, een periodieke uitkering. Verweerder heeft aanvaard dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo, te weten een directe betrokkenheid bij het vergissingsbombardement van de geallieerden op 22 februari 1944 op Nijmegen. Vervolgens heeft verweerder geoordeeld dat appellant als gevolg van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Voor zover van belang heeft verweerder, overeenkomstig medische adviezen en op grond van ontvangen informatie van de behandelende KNO-artsen, daarbij het standpunt ingenomen dat de neusklachten van appellant niet aan het oorlogsgeweld kunnen worden toegeschreven, maar het gevolg zijn van een aangeboren allergische aandoening die heeft geleid tot poliepvorming en bijholteontstekingen. Het tegen het besluit van 28 december 2007 ingestelde beroep heeft de Raad bij uitspraak van 8 januari 2009, nummer 08/224 WUBO, ongegrond verklaard.
1.2. Een nieuwe aanvraag van april 2009 heeft geleid tot het - na bezwaar genomen - bestreden besluit, waarbij appellant alsnog op grond van psychische invaliditeit is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Verder is aan appellant toegekend de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en enige voorzieningen. Appellant is niet aanmerking gebracht voor een vergoeding van niet gedekte medische kosten en medische vervoer vanwege zijn neusklachten. In dat verband heeft verweerder het standpunt herhaald dat de neusklachten niet in verband staan met het oorlogsgeweld, maar het gevolg zijn van een aangeboren aandoening.
1.3. Appellant kan zich met het bestreden besluit niet verenigen voor zover daarbij is geoordeeld dat zijn neusklachten niet in verband staan met het meegemaakte bombardement.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1. De onder 1.2 genoemde aanvraag draagt het karakter van een verzoek om herziening van de eerder genomen besluiten, waarbij het standpunt is ingenomen dat de neusklachten niet in verband staan met het op grond van de Wubo aanvaarde oorlogsgeweld.
2.2. Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd op een daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door hem gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien.
2.3. Gezien het karakter van de in dat artikellid aan verweerder verleende discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts terughoudend toetsen.
2.4. Centraal staat de vraag of appellant bij zijn verzoek om herziening dan wel in bezwaar nieuwe feiten of gegevens heeft aangevoerd die verweerder bij de besluitvorming over de eerdere aanvraag niet bekend waren en waarin verweerder aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.5. Van dergelijke gegevens is de Raad niet gebleken. Appellant heeft weliswaar verschillende publicaties overgelegd, maar deze zijn algemeen van aard en zien niet op de eigen situatie van appellant. In reactie op de publicaties heeft de arts A.J. Maas nog aangegeven dat die gegevens niet van toepassing zijn op de bij appellant aanwezige aandoeningen, maar betrekking hebben op allergieën in samenhang met voedsel en medicijnen. Verder heeft deze arts nog eens herhaald dat de bij appellant gediagnosticeerde allergische rhinitis berust op aanleg en niet in verband kan worden gebracht met het bombardement.
3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het bestreden besluit de hier aan de orde zijnde toets kan doorstaan en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en A.J. Schaap en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.C. Nijholt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2011.
(get.) A. Beuker-Tilstra.