ECLI:NL:CRVB:2011:BR4386
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in zijn besluit van 20 juli 2009 vastgesteld dat appellante per 21 april 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon, heeft in hoger beroep diverse gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de rechtsgrondslag van het besluit en dat de medische grondslag niet toereikend was.
Tijdens de zitting op 10 juni 2011 heeft appellante haar standpunten toegelicht, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Veldman. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank de wettelijke grondslag van het besluit van het Uwv zorgvuldig heeft bezien en dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn aangevoerd die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft geconcludeerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn en dat er geen verplichting bestond voor overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 22 juli 2011. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, wat betekent dat appellante de kosten van de procedure zelf moet dragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en de noodzaak voor appellante om nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren die haar standpunt zouden kunnen ondersteunen.