ECLI:NL:CRVB:2011:BR4322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsing van beslag op WAO-uitkering en rechtsmachtverdeling tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond werd verklaard. Het Uwv had op 27 mei 2009 beslag gelegd op de WAO-uitkering van appellant voor een bedrag van € 3.032,05, een besluit dat op 22 juli 2009 werd gehandhaafd. De rechtbank vernietigde dit besluit en stelde de hoogte van het door de deurwaarder geclaimde bedrag vast op € 2.903,78.
Appellant heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die eerder in beroep zijn ingediend, maar deze bevatten geen nieuwe gezichtspunten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de aangevoerde gronden afdoende heeft besproken en op juiste wijze heeft gemotiveerd waarom deze gronden niet slagen. De Raad benadrukt dat de toetsing door de bestuursrechter enkel kan strekken tot de vraag of het bestuursorgaan binnen het kader van het beslag is gebleven. Aangezien het Uwv niet binnen dit kader was gebleven, heeft de rechtbank dit hersteld.
De Raad concludeert dat vragen omtrent de juistheid van het beslag en de hoogte daarvan niet door de bestuursrechter kunnen worden beoordeeld, omdat deze geen rechtsmacht heeft over dergelijke zaken. De beantwoording van deze vragen is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Gelet op deze overwegingen wordt het hoger beroep van appellant verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.