ECLI:NL:CRVB:2011:BR4299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2086 AKW + 10/2087 AKW + 10/2089 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderbijslag en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank na verhuizing naar Servië

In deze zaak gaat het om de herziening van de kinderbijslag door de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Appellant, die in Servië woont, ontving kinderbijslag voor zijn kinderen, maar de Svb heeft het recht op deze uitkering beëindigd omdat appellant niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken om informatie over zijn verblijfplaats. De Svb heeft vastgesteld dat de kinderen sinds mei 2003 in Servië bij hun grootouders verblijven en dat appellant hen niet in belangrijke mate heeft onderhouden. De rechtbank heeft de Svb in het gelijk gesteld en de hoger beroepen van appellant verworpen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraken en oordeelt dat de Svb het beleid ten aanzien van de herziening van besluiten consistent heeft toegepast. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn kinderen heeft onderhouden en dat de terugvordering van de kinderbijslag en de opgelegde boete rechtmatig zijn. De Raad wijst erop dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de opgelegde boete de rechterlijke toets kan doorstaan. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/2086 AKW
10/2087 AKW
10/2089 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 februari 2010, 09/229 (hierna: aangevallen uitspraak I) en
26 februari 2010, 09/227 en 09/228 (hierna: aangevallen uitspraak II)
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 5 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Tadema, advocaat te Deventer, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2011. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Aalders.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van zijn kinderen [K.] geboren [in] 1993, en [P.] geboren [in] 1997. Naar aanleiding van een melding van de gemeente is de Svb in mei 2006 een onderzoek gestart naar de verblijfplaats van appellant. Op verzoeken om informatie door de Svb heeft appellant niet gereageerd. In verband hiermee heeft de Svb de betaling van de kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal 2006 geschorst. In juni 2006 is appellant uitgeschreven uit de Gemeentelijke basisadministratie (Gba). Niet bekend was naar welk land hij was vertrokken. In februari 2007 heeft de Svb van de school van de kinderen vernomen dat zij sinds mei 2003 in Servië bij hun grootouders verblijven. In januari 2008 heeft appellant zich bij de Svb gemeld en heeft hij opnieuw kinderbijslag aangevraagd ten behoeve van zijn kinderen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij in februari 2006 in verband met psychische problemen naar Servië is teruggekeerd.
1.2. Bij besluit van 11 december 2006 heeft de Svb het recht op kinderbijslag met ingang van het derde kwartaal van 2006 beëindigd, omdat appellant niet heeft gereageerd op het schorsingsbesluit. Dat besluit is verzonden naar appellants laatst bekende adres in [plaatsnaam]. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit op bezwaar van 9 januari 2009 (hierna: bestreden besluit 1) niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
1.3. Verder heeft de Svb bij besluit van 27 april 2007 appellant medegedeeld dat het recht op kinderbijslag voor beide kinderen over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006 wordt herzien. Bij besluit op bezwaar van 9 januari 2009 (hierna: bestreden besluit 2) is het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard. Overwogen is dat appellant niet binnen vier weken heeft doorgegeven dat zijn kinderen sinds mei 2003 in Servië wonen. Omdat de kinderen niet tot zijn huishouden behoorden en appellant hen niet in belangrijke mate heeft onderhouden, heeft hij over voornoemde kwartalen geen recht op kinderbijslag voor hen. Niet is gebleken van dringende redenen om de herziening te matigen.
1.4. Tot slot heeft de Svb bij besluit van 17 juli 2007 de over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006 te veel betaalde kinderbijslag ten bedrage van € 5.535,50 van appellant teruggevorderd, aan appellant een boete van
€ 561,-- opgelegd en een beslissing gegeven over de wijze van terugbetalen. Bij besluit op bezwaar van 9 januari 2009 (hierna: bestreden besluit 3) is het tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De Svb is daarbij veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht aan appellant.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant ten aanzien van de aangevallen uitspraak I naar voren gebracht dat de rechtbank de termijnoverschrijding van het bezwaar ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Het was de Svb in 2006 al bekend dat appellant niet meer op het adres in [plaatsnaam] woonde. Appellant heeft vanwege zijn geestelijke stoornis de Svb bovendien niet tijdig kunnen informeren over de verhuizing naar Servië.
Ten aanzien van de aangevallen uitspraak II is aangevoerd dat appellant zijn kinderen heeft onderhouden door middel van geldverkeer dat verliep via contacten met bekenden, die zelf naar Servië reisden. Appellant meent dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt aan de Svb en dat de intrekking van de kinderbijslag, de terugvordering daarvan en het opleggen van een boete onterecht zijn.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
Aangevallen uitspraak I
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de verzending van het besluit van 11 december 2006 naar het laatst bekende adres van appellant in [plaatsnaam] geldt als een bekendmaking als bedoeld in artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit de gedingstukken blijkt dat appellant ten tijde van dat besluit op dat adres stond ingeschreven in de Gba, wat door appellant niet is betwist.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 11 december 2006 buiten de geldende bezwaartermijn van zes weken is ingediend.
4.4. Evenals de rechtbank concludeert de Raad dat in dit geval geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Voor de Raad is niet komen vast te staan dat appellant gedurende de bezwaartermijn buiten staat was om een – al dan niet voorlopig – bezwaarschrift in te (laten) dienen. Het door appellant overgelegde medische stuk van de neuropsychiater Dr. Branimir M. Laziç van 26 mei 2007 biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Het niet doorgeven van zijn nieuwe adres aan de Svb of aan de Gba komt voor appellants risico. Dat appellant daartoe niet in staat was, is niet gebleken.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak I moet worden bevestigd.
Aangevallen uitspraak 2
4.6. Tussen partijen is allereerst in geschil of de Svb terecht het recht op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006 heeft herzien.
4.7. Daartoe is van belang dat [K.] en [P.] sinds mei 2003 in Servië verblijven. Nu de kinderen niet tot het huishouden van appellant behoorden over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006, moet appellant op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen dat hij genoemde kinderen over de kwartalen in geding in belangrijke mate heeft onderhouden. Daarin is appellant, naar het oordeel van de Raad, niet geslaagd. Appellant heeft enkel getuigenverklaringen kunnen overleggen en geen betalingsbewijzen. In dit verband kan volgens rechtspraak van de Raad aan verklaringen van derden – waaronder de verklaring van appellants partner – over gestelde betalingen geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.8. De vraag of de Svb terecht de aanspraak op kinderbijslag over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006 met volledig terugwerkende kracht heeft herzien, beantwoordt de Raad bevestigend. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht. De Raad is van oordeel – in lijn met zijn uitspraak van 16 juli 2010 (LJN BN2197) met betrekking tot het met terugwerkende kracht herzien van een WAO-uitkering en het in dat kader door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gevoerde beleid – dat het door de Svb ter zake gevoerde beleid aangemerkt dient te worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.9. De Raad is niet gebleken dat de Svb voormeld beleid niet consistent heeft toegepast. De Raad is van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de verhuizing van de kinderen naar Servië van invloed zou zijn op zijn aanspraak op kinderbijslag. Voorts heeft de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat in het geval van appellant sprake is van een kennelijk onredelijke toepassing van artikel 14a van de AKW.
4.10. Verder is tussen partijen in geschil de terugvordering van de onverschuldigd betaalde kinderbijslag en de opgelegde boete.
4.11. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, staat rechtens vast staat dat de Svb over het derde kwartaal van 2003 tot en met het tweede kwartaal van 2006 onverschuldigd kinderbijslag heeft betaald aan appellant.
4.12. De Svb is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Zoals de Raad reeds meermalen heeft overwogen kunnen dringende redenen als hier bedoeld slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en/of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. De Raad moet evenwel constateren dat gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
4.13. Tot slot onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de opgelegde boete de rechterlijke toets kan doorstaan.
4.14. Gelet op het vorenstaande falen de hoger beroepen van appellant. Ook de aangevallen uitspraak II zal daarom door de Raad worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T.J. van der Torn.
RK