[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 14 december 2009, 08/2038 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2011
Namens appellante heeft mr. L. Boon, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2011. Appellante noch haar gemachtigde is, zoals tevoren schriftelijk is bericht, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Vermeijden.
1. Appellante, werkzaam als telefoniste voor gemiddeld 15 uur per week, is op 16 september 2002 uitgevallen met buikklachten. Aan haar is met ingang van 15 september 2003 een volledige uitkering ingevolgde de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
2. Appellante is voor een herbeoordeling op 30 juli 2007 onderzocht door de arts A.B. Schippers-Juergens. Bij rapporten van 30 juli 2007 en 27 augustus 2007 heeft deze arts, na informatie te hebben ingewonnen van de behandelend arts voor maag-, darm- en leverklachten, vermeld dat appellante bekend is met klachten van de onderbuik en urologische klachten die zijn terug te voeren op een medisch objectiveerbare aandoening. Vanwege deze klachten is zij beperkt geacht voor buikdruk verhogende activiteiten en dient zij te beschikken over een toilet in de omgeving. Voorts is aangegeven dat - in tegenstelling tot een eerdere beoordeling waarbij sprake was dat appellante op korte termijn twee operatieve ingrepen moest ondergaan - er geen sprake (meer) is van een situatie van geen duurzame benutbare mogelijkheden aangezien appellante thans niet voldoet aan de daarvoor gestelde criteria. In een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
27 augustus 2007 heeft de arts Schippers-Juergens de beperkingen aangegeven. Met inachtneming van deze FML heeft de arbeidsdeskundige aan appellante functies voorgehouden. Met de daaraan verbonden werkzaamheden is vastgesteld dat geen sprake is van verlies aan verdienvermogen. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 4 februari 2008 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 5 april 2008 ingetrokken. Voorts stelde het Uwv op 4 februari 2008 een re-integratievisie vast.
3. In de bezwaarprocedure, waar appellante haar bezwaar van uitvoerige (medische) documentatie voorzag, heeft de bezwaarverzekeringsarts G.J.A. van Kasteren-van Delden, onder meeweging van voornoemde stukken, in haar rapport van 21 mei 2008 geconcludeerd dat er sprake is van voldoende zorgvuldig onderzoek door de primaire arts Schippers-Juergens, dat de geformuleerde beperkingen logisch en inzichtelijk volgen uit de verkregen onderzoeksbevindingen en dat de beperkingen niet zijn onderschat. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 27 mei 2008 de bezwaren van appellante tegen de twee besluiten van 4 februari 2008 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de intrekking van de WAO-uitkering ingaande 5 april 2008 ongegrond verklaard. Daarbij onderschreef zij de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, voor zover dit zag op de vastgestelde re-integratievisie.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat haar lichamelijke beperkingen zijn onderschat. Tevens acht appellante zich niet in staat om de geduide functies te verrichten.
6.1. De Raad overweegt allereerst dat, gelet op het hoger beroepschrift, het hoger beroep zich alleen richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op de intrekking van de WAO-uitkering van appellante.
6.2. Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit verenigt de Raad zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag berust op een zorgvuldig onderzoek. Tevens ziet de Raad, gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens, geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat bezwaarverzekeringsarts Van Kasteren-van Delden dossierstudie heeft verricht en dat zij de door appellante in de bezwaarprocedure overgelegde medische informatie, uitdrukkelijk en gemotiveerd in de heroverweging heeft betrokken. Wat betreft de bij brief van 28 mei 2011 in hoger beroep overgelegde informatie, overweegt de Raad dat de stukken inzake het besluit van 18 november 2010 “toekenning van huishoudelijke hulp” dateren van ruim na de datum in geding en geen informatie bevatten met betrekking tot die datum. In de stukken aangaande “overzicht declaratie specialistische zorg” en “recepthistorie”, ziet de Raad voor zover deze betrekking hebben op de datum in geding, evenmin (nieuwe) aanknopingspunten voor het oordeel dat op de datum in geding verdergaande beperkingen hadden moeten worden gesteld dan de in de FML opgenomen.
6.3. Voorts is de Raad met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de arbeidskundige rapportage van 18 januari 2008, de aan appellante geduide functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn te achten.
6.4. Uit de overwegingen 6.2 en 6.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van
M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.
(get.) M.A. van Amerongen.