ECLI:NL:CRVB:2011:BR4245

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-747 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen terugvordering WGA-uitkeringen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin zij werd geïnformeerd over terugvorderingen van WGA-uitkeringen. De Raad oordeelde dat de bezwaarschriften niet voldeden aan de wettelijke vereisten, omdat de gronden ontbraken. Appellante had de gelegenheid gekregen om het verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. De Raad overwoog dat er geen redenen waren die het verzuim konden verontschuldigen. Het Uwv had in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van volledige bezwaarschriften en de gevolgen van het niet tijdig reageren op verzoeken om herstel van verzuimen.

Uitspraak

09/747 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 12 december 2008, 08/3397 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.C. de Jager, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011. Namens appellante is verschenen mr. De Jager, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 11 januari 2008 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij een bedrag van € 33.865,04 moet terugbetalen in verband met door het Uwv aan de (ex-)werknemer betaalde loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) over de periode 9 januari 2006 tot 1 januari 2007.
1.2. Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij een bedrag van € 8.798,65 moet terugbetalen in verband met door het Uwv aan de (ex-)werknemer betaalde WGA-uitkering over de periode 1 januari 2007 tot 1 april 2007.
1.3. Bij besluit van eveneens 18 januari 2008 heeft het Uwv aan appellante bericht dat zij een bedrag van € 7.724,22 moet terugbetalen in verband met door het Uwv aan de (ex-)werknemer betaalde WGA-uitkering over de periode 1 april 2007 tot
1 juli 2007.
1.4. Op 15 februari 2008 heeft appellante tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend, welke ook op die dag door het Uwv zijn ontvangen.
1.5. Bij brief van 18 februari 2008 heeft het Uwv de ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd, medegedeeld dat de bezwaarschriften niet aan alle wettelijke vereisten voldoen omdat de gronden van het bezwaar ontbreken en appellante in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken na dagtekening van de brief te herstellen. Daarbij heeft het Uwv appellante er op gewezen dat deze termijn niet kan worden verlengd en dat bij het uitblijven van een tijdige reactie het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.6. Bij brief van 31 maart 2008 heeft appellante het Uwv verzocht haar een nadere termijn te gunnen voor het indienen van de gronden van bezwaar.
1.7. Bij beslissing op bezwaar van 7 april 2008 heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 11 en 18 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen gronden zijn aangevoerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 april 2008 ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat het Uwv niet in redelijkheid kon overgaan tot niet-ontvankelijkverklaring omdat het Uwv, gelet op de artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet verplicht was om tot niet-ontvankelijkverklaring over te gaan en haar, zoals bij de Belastingdienst gebruikelijk is, nog een rappel had kunnen doen toekomen. Indien het Uwv haar een rappel had doen toekomen en daarna kennis had genomen van de brief van 31 maart 2008 had het Uwv haar uitstel verleend voor het indienen van de gronden van bezwaar. Voorts is gesteld dat het Uwv, gelet op de met haar gevoerde correspondentie, reeds geruime tijd op de hoogte was van de gronden van bezwaar.
3.2. In zijn verweerschrift heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat met de brief van 18 februari 2008 aan appellante een termijn van vier weken is gegeven om het verzuim te herstellen en daarbij expliciet is vermeld dat bij niet tijdig reageren het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Het Uwv heeft voorts gesteld dat artikel 6:6 van de Awb en het protocol bezwaarschriften niet vereisen dat er een rappel wordt verstuurd in verband met het indienen van gronden. Omdat het verzoek om uitstel voor het indienen van gronden eerst is ingediend nadat de termijn van vier weken was verlopen was hierin geen reden gelegen om de bezwaarschriften niet niet-ontvankelijk te verklaren. Ter zitting heeft het Uwv de betekenis van de ter zake geldende bepalingen van het Reglement behandeling bezwaarschriften Uwv van 13 maart 2007, Stcrt. 2007,41 (hierna: Reglement) nader toegelicht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb dient het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, voor zover hier van belang, bepaalt dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2. Artikel 4, eerste lid, van het Reglement bepaalt, onder meer, dat als niet is voldaan aan artikel 6:5 van de wet de indiener in de gelegenheid wordt gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Ingevolge het tweede lid kan de in het eerste lid genoemde termijn van vier weken op verzoek worden verlengd met één week en in bijzondere gevallen met vier weken. Ingevolge het derde lid kan bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn, dan wel de in het tweede lid genoemde verlengde termijn, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Reglement krijgt de indiener, als hij verzoekt om uitstel voor aanvulling van de gronden van het bezwaar, hiertoe vier weken de gelegenheid. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan de in het eerste lid genoemde termijn van vier weken op verzoek worden verlengd met één week en in bijzondere gevallen met vier weken.
4.4. Zoals de Raad reeds eerder heeft geoordeeld (zie onder meer de uitspraak van 4 juni 2008, LJN BD3510) acht hij vorenvermeld beleid in overeenstemming met een redelijke beleidsbepaling. Dat de Belastingdienst een ander en naar de mening van appellante ruimhartiger beleid voert, maakt dit niet anders. Artikel 6:6 van de Awb betreft immers een zogenaamde kan-bepaling, hetgeen betekent dat het bestuursorgaan, dus zowel het Uwv als de Belastingdienst, beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van het beleid dat wordt gevoerd bij de toepassing van dat artikel, en dat beide bestuursorganen dus een verschillend beleid kunnen voeren.
4.5. Voorts acht de Raad, evenals de rechtbank, de door het Uwv uitgesproken niet-ontvankelijkheid van de bezwaarschriften rechtens aanvaardbaar. De Raad overweegt daartoe als volgt. Uit de jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2004, LJN AS3233) komt naar voren dat in het algemeen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift. Dit brengt mee, dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift wel, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten. Naar het oordeel van de Raad voldoen de bezwaarschriften van
15 februari 2008 niet aan dit wettelijke vereiste. In de voorlopige bezwaarschriften is slechts weergegeven tegen welk besluit bezwaar wordt gemaakt met daaraan gekoppeld het verzoek om appellante een nadere termijn te gunnen voor het indienen van de gronden van de bezwaarschriften. Appellantes stelling dat het Uwv, gelet op de eerdere correspondentie met het Uwv reeds op de hoogte kon zijn van de bezwaargronden, doet hier niet aan af. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het aan appellante om de gronden van bezwaar aan te voeren en kan niet van het Uwv verwacht worden dat hij gaat speculeren over de op de zaak toegesneden gronden van bezwaar.
4.6. Bij brief van 18 februari 2008 is appellante door het Uwv in de gelegenheid gesteld het verzuim binnen vier weken te herstellen. Daarbij heeft het Uwv appellante er op gewezen dat deze termijn niet kan worden verlengd en heeft het Uwv, conform het Reglement, appellante gewezen op de mogelijkheid van een niet-ontvankelijkverklaring. Appellante heeft deze termijn desondanks ongebruikt voorbij laten gaan. Nu niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn in artikel 6:6 van de Awb neergelegde bevoegdheid tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Dat appellante bij brief van 31 maart 2008 heeft verzocht om uitstel van het indienen van de gronden van de bezwaarschriften, maakt dit niet anders, daar appellante er door het Uwv nadrukkelijk op was gewezen dat de termijn niet verlengd kon worden en de termijn waarbinnen de gronden moesten worden ingediend al met twee weken verstreken was.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
RK