ECLI:NL:CRVB:2011:BR4225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5152 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op uitkering op grond van de Wet WIA na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 augustus 2010. Appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, was in juli 2006 uitgevallen door klachten van duizeligheid, oorsuizen en slaapstoornissen, naast psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 11 februari 2010 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, waarbij was vastgesteld dat appellant per 20 juli 2009 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep gronden heeft aangevoerd die reeds in beroep waren besproken, zonder nieuwe argumenten aan te voeren. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de rechtbank de gronden van appellant op juiste wijze heeft beoordeeld. De Raad heeft ook de medische rapporten van drs. Luijpen in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de psychische klachten van appellant geen contra-indicatie vormden voor het hervatten van passend werk.

De Raad heeft geen aanleiding gezien om appellant te laten onderzoeken door een deskundige, omdat er geen twijfel bestond over de medische situatie van appellant zoals vastgesteld door het Uwv. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

10/5152 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 augustus 2010, 10/1151 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Moes, kantoorgenoot van mr. Janssens. Voor het Uwv is verschenen mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als productiemedewerker. Hij is in juli 2006 uitgevallen wegens klachten van duizeligheid, oorsuizen en daardoor slaapstoornissen. Tevens spelen er psychische klachten.
2. Bij besluit van 11 februari 2010 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant gericht tegen het besluit van 30 juli 2009, waarin is vastgesteld dat voor appellant per 20 juli 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 11 februari 2010 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er niet te geringe beperkingen zijn vastgesteld. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek geen psychische afwijkingen geconstateerd. Appellant heeft geen objectieve, medische stukken overgelegd (bijvoorbeeld van de psycholoog waar hij sinds 2010 onder behandeling is) waaruit blijkt dat hij meer beperkt is dan is aangenomen.
Ook wat betreft de lichamelijke beperkingen heeft de rechtbank geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om een deskundige te benoemen.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij van mening blijft dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Zo is er geen lichamelijk onderzoek verricht door de bezwaarverzekeringsarts en is er geen informatie opgevraagd bij de medische sector. Hierdoor zijn de beperkingen van appellant niet goed beoordeeld. Ten onrechte is er geen urenbeperking aangenomen. Appellant heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunten brieven in geding gebracht van de psycholoog drs. M.J.L.J. Luijpen, gedateerd op 2 september 2010, 4 april 2011 en 9 juni 2011.
Appellant is voorts van mening dat hij de werkzaamheden verbonden aan de voorgehouden functies niet kan verrichten. Appellant verzoekt de Raad dan ook een onderzoek naar zijn lichamelijke en psychische gesteldheid te gelasten als mede een arbeidskundig onderzoek te doen verrichten.
5.1.1. De Raad stelt vast dat appellant in hoger beroep gronden heeft aangevoerd die ook reeds in beroep zijn aangevoerd en door de rechtbank zijn besproken. Appellant heeft in hoger beroep deze gronden herhaald zonder aan te geven waarom naar zijn opvatting het oordeel van de rechtbank onjuist is. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden op juiste wijze besproken en met juistheid aangegeven waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de - in overweging 3 samengevat weergegeven - overwegingen van de rechtbank.
5.1.2. In de in rechtsoverweging 4 genoemde brieven van drs. Luijpen is vermeld dat er gesproken kan worden van een paniekstoornis met agorafobie, depressieve klachten en psychosociale stressfactoren, dat deze klachten zorgen voor angst en vermijdingsgedrag maar dat ze geen contra-indicatie vormen voor het hervatten in passend werk. De Raad heeft mede gelet op dit laatste in de deze brieven geen aanknopingspunten gevonden voor het standpunt van appellant dat het Uwv zijn beperkingen tot het verrichten van arbeid heeft onderschat.
5.2. De Raad ziet - net als de rechtbank - ook geen aanleiding appellant te doen onderzoeken door een deskundige. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de volledigheid en juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische situatie van appellant per 20 juli 2009 en de hieruit per die datum voor hem voortvloeiende beperkingen ontbreekt.
6. Uit hetgeen in 5.1.1 tot en met 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV