ECLI:NL:CRVB:2011:BR4224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van wettelijke rente en proceskosten in WAO-zaak
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, hebben de erven van [Betrokkene] (hierna: appellanten) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2010. De rechtbank had het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had in dat besluit het bezwaar van appellanten tegen de hoogte van de WAO-uitkering van [Betrokkene] ongegrond verklaard. Appellanten verzochten de Raad om de aangevallen uitspraak te vernietigen en om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de gemaakte proceskosten.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 24 januari 2011 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard. Dit betekende dat de uitkering van [Betrokkene] met ingang van 15 november 2003 onveranderd bleef gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellanten hebben in hoger beroep verzocht om vergoeding van de wettelijke rente, wat het procesbelang in stand hield. De Raad heeft geoordeeld dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwamen.
De Raad heeft het verzoek van appellanten om het Uwv te veroordelen in de vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellanten in zowel beroep als hoger beroep. De kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 805,- voor de procedure in beroep en € 655,50 voor de procedure in hoger beroep. Daarnaast dient het Uwv het door appellanten betaalde griffierecht van € 152,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.