[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2010, 09/5235 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 augustus 2011
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Namens appellant is verschenen mr. F. Verkerk, kantoorgenoot van mr. Van der Wal. Het College heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren in 1944, is bekend met Chronic Obstructieve Pulmonary Disease (COPD), een hiatus hernia, Obstructieve Slaapapneu Syndroom (OSAS), nek- en schouderklachten en psychische klachten ten gevolge van slaapdeprivatie. In de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 was appellant op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten door het Centrum Indicatiestelling Zorg onder meer geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging (HV), klasse C.
1.3. Op 12 november 2008 heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om huishoudelijke verzorging in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het College heeft, na een advies van de indicatieadviseur van 28 november 2008, bij besluit van 28 november 2008 appellant voor de periode van 12 november 2008 tot 12 november 2013 in aanmerking gebracht voor HV klasse 2 (2-3,9 uur per week). Naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaarschrift heeft het College bij besluit van 24 september 2009 appellant in aanmerking gebracht voor HV klasse 3 (4-6,9 uur per week) over de periode 12 november 2008 tot 12 november 2013. De indicatie betreft de hulp bij zwaar huishoudelijk werk voor 180 minuten per week, voor het verzorgen van de was 60 minuten per week en 30 minuten per week voor hulp bij de dagelijkse organisatie van het huishouden.
1.4. Bij besluit van 1 oktober 2009 heeft het College het bezwaar van appellant gegrond verklaard voor zover ten onrechte HV klasse 2 en niet HV klasse 3 is toegekend en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en in hoofdzaak aangevoerd dat er door enuresis nocturna aanzienlijk meer huishoudelijk werk is dan is geïndiceerd. Het beddengoed moet vaker verschoond en gewassen worden hetgeen dient te leiden tot een indeling in HV klasse 4 (7-9.9 uur per week).
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 22 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: Verordening) wordt de omvang van de individuele voorziening HV uitgedrukt in klassen. De Raad stelt voorts vast dat het College bij de bepaling van de zorgbehoefte van appellant is uitgegaan van de bijlage bij Hoofdstuk 3 van de Beleidsregels voor de voorzieningen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (hierna: Beleidsregels). Per huishoudelijke activiteit staat daarin beschreven wat deze activiteit inhoudt, de normtijd en frequentie. Ten slotte zijn daarbij factoren genoemd die ertoe kunnen leiden dat van de normtijd moet worden afgeweken.
4.2. In geding is de vraag is of het College het aantal geïndiceerde uren HV terecht heeft bepaald op 4,5 per week. Appellant is geïndiceerd voor HV klasse 3 (4-6.9 uur per week), waarbij is uitgegaan van 180 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk, 60 minuten per week voor het verzorgen van de was en 30 minuten per week voor hulp bij de dagelijkse organisatie van het huishouden.
4.3. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde verklaring van de huisarts van appellant is tussen partijen niet langer in geschil dat er bij appellant sprake is van enuresis nocturna. De Raad stelt vast dat in de Beleidsregels als normtijd voor het wassen van kleding/linnengoed voor een eenpersoonshuishouden 60 minuten per week is genomen. Voorts is daarbij aangegeven dat bij extra wassen door incontinentie 30 minuten per week extra kan worden toegekend.
4.4. Het College heeft zich ter zake in het besluit op bezwaar van 1 oktober 2009 op het standpunt gesteld dat er bij enuresis nocturna behandelingsmogelijkheden vanuit de Zorgverzekeringswet bestaan en dat, indien behandeling onvoldoende baat biedt, de mogelijkheid bestaat om incontinentiemateriaal te gebruiken.
4.5. De Raad stelt vast dat deze benadering bij incontinentie niet in de Beleidsregels is opgenomen, zodat het College in zoverre ongemotiveerd is afgeweken van de eigen bestendige gedragslijn. De Raad ziet in de gegeven omstandigheden, mede bezien vanuit het rechtszekerheidsbeginsel, aanleiding voor het oordeel dat toepassing van de Beleidsregels dient te leiden tot het berekenen van 30 minuten extra tijd voor het wassen van kleding en linnengoed.
4.6. De Raad ziet in hetgeen door appellant voorts is aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat overigens meer HV dient te worden toegekend.
4.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat het besluit van 1 oktober 2009 een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 1 oktober 2009 wegens strijd met artikel 7: 12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. De Raad ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat appellant in aanmerking komt voor HV in een omvang van 5 uur per week.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 874,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 1 oktober 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept de besluiten van 12 november 2008 en 24 september 2009;
Bepaalt dat appellant voor de periode van 12 november 2008 tot 12 november 2013 in aanmerking komt voor HV in een omvang van 5 uur per week;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 1.196,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.