ECLI:NL:CRVB:2011:BR4169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4787 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten beademingsapparatuur en grafsteen

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellant, die kosten wilde dekken voor filters van beademingsapparatuur en de grafsteen van zijn overleden echtgenote. De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn aanvraag werd afgewezen omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd die de kosten konden onderbouwen. De Raad constateert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij als gevolg van bijzondere omstandigheden meerkosten heeft gemaakt. De Raad wijst erop dat appellant de gevraagde kopieën van de elektriciteitsrekening niet heeft overgelegd, wat essentieel was om zijn aanvraag te onderbouwen. De Raad oordeelt dat het College van burgemeester en wethouders van Amsterdam terecht heeft besloten de aanvraag af te wijzen, omdat de kosten niet als noodzakelijk konden worden aangemerkt zonder de benodigde bewijsstukken. De Raad bevestigt dat de kosten voor de beademingsapparatuur en de grafsteen niet voldoen aan de criteria voor bijzondere bijstand zoals gesteld in de WWB. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

10/4787 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2010, 10/855 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2011. Namens appellant is verschenen mr. F. Verkerk, kantoorgenoot van mr. Van der Wal. Het College heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 18 mei 2009 heeft het College het recht op bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ter voorziening van kosten voor chronische ziekte en invaliditeit van appellant met ingang van 11 mei 2009 opgeschort op de grond dat hij de door het College gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het College de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 11 mei 2009.
1.2. Appellant heeft op 14 juli 2009 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de WWB ingediend. In aanvulling op zijn aanvraag heeft appellant aangegeven bijzondere bijstand te vragen ter voorziening in de kosten van chronische ziekte en invaliditeit, de kosten van filters en de elektriciteit voor zijn beademingsapparatuur en de kosten voor de grafsteen van zijn overleden echtgenote.
1.3. Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft het College de aanvraag van 14 juli 2009 afgewezen op de grond dat appellant heeft nagelaten de ten bewijze van de gemaakte kosten gevraagde gegevens over te leggen. Tegen dit besluit heeft appellant op 3 november 2009 bezwaar gemaakt.
1.4. Bij brief van 14 december 2009 heeft appellant een aantal stukken overgelegd, waaronder een uitdraai van internetbankieren met daarop de vermelding van een achttal voorschotnota’s van Energy Nederland.
1.5. Bij besluit van 14 januari 2010 heeft het College het besluit van 12 juni 2009 ingetrokken en de bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van chronische ziekte en invaliditeit van appellant voortgezet.
2. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 oktober 2009 niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat gericht is tegen de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van chronische ziekte en invaliditeit en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 19 januari 2010 ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangewend komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB heeft een alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
4.2. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt het College ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
4.3. Ten aanzien van de kosten voor filters van beademingsapparatuur en de kosten van de grafsteen heeft het College naar het oordeel van de Raad terecht en op juiste gronden besloten de aanvraag af te wijzen omdat appellant geen bewijsstukken heeft overgelegd, waaruit de kosten met betrekking tot deze posten kunnen worden afgeleid. De Raad heeft in dit verband vastgesteld dat het College appellant herhaaldelijk daartoe in de gelegenheid heeft gesteld. De kosten kunnen reeds daarom niet als kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB worden aangemerkt. In dit verband hecht de Raad eraan op te merken dat de vraag naar de noodzaak van de kosten niet door het College is beantwoord, omdat de afwijzing reeds is gebaseerd op de ontkennende beantwoording van de voorliggende vraag of de kosten zich voordoen.
4.4. De Raad begrijpt de afwijzingsgrond van het College met betrekking tot de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van elektriciteit van beademingsapparatuur zodat niet wordt ontkend dat er kosten zijn gemaakt, doch dat op basis van het door het College gevoerde beleid dient vast te staan dat de kosten hoger zijn dan de gemiddelde kosten van elektriciteit voordat zij in aanmerking komen voor vergoeding. De Raad acht dit beleid niet onredelijk. De Raad stelt vast dat niet gebleken is dat appellant als gevolg van individuele bijzondere omstandigheden meerkosten heeft gemaakt, omdat appellant de gevraagde kopieën van de elektriciteitsrekening niet heeft overgelegd. Daarmee is naar het oordeel van de Raad niet vast komen te staan dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB, zodat voor verlening van bijzondere bijstand in de hier besproken kosten geen plaats is.
4.5. De Raad begrijpt appellant ten slotte aldus dat zijn kosten voor wassen of vervanging van kleding en beddengoed inmiddels zodanig zijn toegenomen dat deze niet langer uit de uit de aan appellant op grond van de Regeling chronisch zieken en gehandicapten verstrekte bijzondere bijstand kunnen worden voldaan. Het College heeft zich op het standpunt gesteld dat het ook hier primair op de weg van appellant ligt ter zake - een begin van - bewijs te leveren, hetgeen appellant om hem moverende redenen heeft nagelaten. De Raad ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding het College ter zake niet te volgen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en H.J. de Mooij en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) J. de Jong.