ECLI:NL:CRVB:2011:BR4155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4386 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens vervallen procesbelang in zorgindicatie geschil

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Het geschil betreft een indicatie afgegeven door CIZ op 6 september 2007 voor de zorgfunctie ondersteunende begeleiding voor de zoon van gedaagde. Deze indicatie was verlaagd van klasse 5 naar klasse 3, wat leidde tot bezwaar van gedaagde. De rechtbank heeft het bezwaar van gedaagde gegrond verklaard en CIZ opgedragen een nieuw besluit te nemen. CIZ heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar gedaagde heeft inmiddels een nieuwe, gunstigere indicatie ontvangen voor de periode 2010 tot en met 2015.

Tijdens de zitting heeft gedaagde verklaard dat hij het niet nodig vindt dat CIZ nog een nieuw besluit neemt ter uitvoering van de eerdere uitspraak. De Raad heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer is voor CIZ, aangezien de nieuwe indicatie reeds is afgegeven en gedaagde zich hiermee kan verenigen. De Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar vaste rechtspraak, waarin is bepaald dat procesbelang vereist is voor het indienen van hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van CIZ niet-ontvankelijk verklaard wegens vervallen procesbelang. Tevens is CIZ veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 142,60. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van nieuwe ontwikkelingen in een zaak.

Uitspraak

09/4386 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
P R O C E S – V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 25 mei 2011
Zitting hebben: mr. R.M. van Male, als voorzitter,
mrs. G.M.T. Berkel-Kikkert en M. Hillen, als leden
Griffier: P.J.M. Crombach
Uitspraak op het hoger beroep van Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 1 juli 2009, 08/6852 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
[gedaagde], wonende te [woonplaats], (hierna: gedaagde)
en
CIZ
Ter zitting is CIZ vertegenwoordigd door W. Baggerman, mr. J.E. Heuvelman en drs. J.J. Nasheed-Linssen, allen werkzaam bij CIZ. Gedaagde is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Aspers, werkzaam bij het Centrum Indicatiestelling Zorg te Driebergen.
1. CIZ heeft bij besluit van 6 september 2007 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatie afgegeven voor [N.], de zoon van gedaagde. Blijkens dit besluit is de indicatie voor de zorgfunctie ondersteunende begeleiding voor de periode van 1 september 2007 tot 1 september 2012 verlaagd van klasse 5 (10-12,9 uur per week) naar klasse 3 (4-6,9 uur per week).
2. CIZ heeft het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van 6 september 2007 bij beslissing op bezwaar van 4 augustus 2008 ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van gedaagde tegen het besluit van 4 augustus 2008 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en CIZ opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
4. CIZ heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Zij stelt zich op het standpunt dat het onderzoek van de medisch adviseur zorgvuldig is geweest en dat zij op juiste gronden tot de in geding zijnde indicatie is gekomen.
5. Gedaagde handhaaft in hoger beroep dat de indicatie niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust. Tevens is aangevoerd dat CIZ geen procesbelang meer heeft, nu intussen een nieuwe, voor [N.] gunstiger, indicatie is afgegeven voor de periode 2010 tot en met 2015. Gedaagde kan zich met de inhoud daarvan verenigen.
6. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
7. De Raad stelt op grond van het verhandelde ter zitting vast dat gedaagde het niet nodig vindt dat CIZ nog een nieuw besluit zal nemen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak.
8. In vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2006, LJN AV7610, ligt besloten dat slechts sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het (hoger) beroepschrift met het indienen van het (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd.
9. De Raad is van oordeel dat CIZ niet over het vereiste procesbelang beschikt. Het in eerste aanleg bestreden besluit van 4 augustus 2008 heeft betrekking op de periode van 1 september 2007 tot 1 september 2012. Aangezien inmiddels een nieuwe indicatie is afgegeven voor de periode 2010 tot en met 2015 en gedaagde verklaard heeft het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter uitvoering van de aangevallen uitspraak niet nodig te vinden, kan een beoordeling van het door CIZ in hoger beroep opgeworpen geschil voor CIZ geen feitelijke betekenis meer hebben.
10. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens vervallen procesbelang.
11. CIZ wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 129,-- voor verletkosten en € 13,60 voor reiskosten.
12. Het dictum van de uitspraak luidt:
a. de Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
b. CIZ wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 142,60.
Waarvan proces-verbaal
de griffier de voorzitter
P.J.M. Crombach R.M. van Male
getekend getekend
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
IJ