[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 juli 2010, 10/144, (hierna: aangevallen uitspraak),
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân (hierna: gedeputeerde staten)
Datum uitspraak: 21 juli 2011
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2011. Appellante is verschenen. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. E.L.M.J. Olzheim, werkzaam bij Loyalis Maatwerkadministraties BV te Heerlen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was werkzaam bij de provincie Fryslân. Vanaf 2003 vervulde zij een functie bij de, rechtstreeks onder Provinciale Staten van de provincie Fryslân (hierna: provinciale staten) ressorterende, statengriffie. Bij besluit van
1 november 2007 is haar, per 15 november 2007, ontslag verleend op grond van artikel B9, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies (CAP).
1.2. Appellante is per 15 november 2007 een WW-uitkering toegekend. Bij besluit van 6 november 2008 heeft Loyalis Maatwerkadministraties BV (hierna: Loyalis) appellante, namens de provincie Fryslân, per gelijke datum op grond van de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid, een bovenwettelijke uitkering toegekend. Bij besluit van 27 april 2009 heeft Loyalis, namens de voormalig werkgever van appellante, deze beslissing ingetrokken. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft Loyalis de aan appellante op grond van het ingetrokken besluit betaalde uitkeringsbedragen van haar teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft appellante eveneens bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 14 december 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft Loyalis namens gedeputeerde staten de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 27 april 2009 en 12 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Appellante heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen, nu dit is genomen namens gedeputeerde staten. De Raad onderschrijft dit standpunt. Appellante was voorafgaand aan haar ontslag werkzaam bij de statengriffie. Zoals is aangegeven in de toelichting bij artikel A.1 van de CAP zoals vastgesteld voor de provincie Fryslân, zijn provinciale staten ten aanzien van de statengriffier en zijn ambtenaren het bevoegde bestuursorgaan. De CAP en zijn uitvoeringsregels, daaronder begrepen de Regeling aanvullende voorzieningen bij werkloosheid, zijn op deze ambtenaren van overeenkomstige toepassing verklaard. Een en ander betekent dat niet gedeputeerde staten, maar provinciale staten bevoegd waren tot het nemen van een beslissing op het bezwaar van appellante. Het bestreden besluit kan dus niet in stand blijven. Ook de aangevallen uitspraak, waarbij dat besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd.
3.2. Provinciale staten hebben het bestreden besluit bekrachtigd. De Raad zal daarom bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van dat besluit in stand te laten.
3.3. Bij uitspraak van heden, nummer 10/246 AW, heeft de Raad het besluit van 1 november 2007 tot het ontslag van appellante herroepen. Daarmee staat vast dat geen grond bestaat voor toekenning van een bovenwettelijke uitkering over de in geding zijnde periode. De Raad zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit daarom in stand laten.
4. Appellante heeft verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van haar bezwaar. Nu de Raad de besluiten van 27 april 2009 en 12 augustus 2009 niet zal herroepen, is er geen aanleiding tot een veroordeling tot vergoeding van deze kosten op grond van artikel 7:15 in verbinding met artikel 8:75 van de Awb. Ook overigens acht de Raad geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten, omdat de Raad voor het overige niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Bepaalt dat provinciale staten aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep bepaalde griffierecht van in totaal € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.