ECLI:NL:CRVB:2011:BR4063

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5151 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verwerking registratieformulier consignatievergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht, die een registratieformulier voor vergoedingsuren indiende. De commandant van de Bedrijfsgroep Transport weigerde dit formulier te verwerken, omdat de appellant de consignatievergoeding per dag naar boven had afgerond en niet over de gehele periode van zijn consignatie. De commandant baseerde zijn beslissing op artikel 7 van de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (VROB), dat de vergoeding voor consignatie regelt. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de uitleg die de commandant aan artikel 7 van de VROB gaf, niet onredelijk was. De commandant had de uitleg van de regeling per januari 2008 gewijzigd, waarbij hij de vergoeding voor consignatie in vrije uren baseerde op de aaneengeschakelde periode van consignatie, in plaats van de etmalen die binnen het bereik van de consignatie vallen. De appellant had zijn registratieformulier ingevuld volgens de eerdere uitleg, maar de Raad oordeelde dat hij geen aanspraken kon ontlenen aan de eerdere, gunstigere uitleg.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er waren geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.G. Treffers als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2011.

Uitspraak

09/5151 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 augustus 2009, 08/8600 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Bedrijfsgroep Transport (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 21 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2011. Voor appellant is verschenen zijn gemachtigde
mr. M.A. Billiet-de Jonge, werkzaam bij VBM/NOV en AC. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. van der Jagt, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellant, die in de rang van sergeant-majoor van de Koninklijke landmacht werkzaam was bij de Bedrijfsgroep Transport, heeft een door hem ingevuld en op 25 april 2008 ondertekend registratieformulier ten behoeve van extra beslaglegging militairen ter verwerking ingediend. Volgens zijn opgave was hij in de periode van 26 februari 2008 tot
5 maart 2008 thuis geconsigneerd gedurende in totaal 106 uren en maakt hij aanspraak op 16 te verroosteren (herleide) vergoedingsuren (vrije uren).
1.2. De commandant heeft volgens de aantekening op het door appellant ingediende formulier op 18 mei 2008 geweigerd het formulier administratief te verwerken, omdat appellant de consignatie ten behoeve van de vergoedingsuren per dag naar boven heeft afgerond en niet over de gehele periode van zijn consignatie. Het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing is bij het bestreden besluit van 24 september 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak de hier van toepassing zijnde regelgeving juist weergegeven. De Raad volstaat ermee daarnaar te verwijzen. Een uitzondering maakt hij voor artikel 7 van de Regeling vergoeding voor overwerk, onregelmatigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid (VROB) dat de rechtsvraag in hoger beroep domineert. In dit artikel is de vergoeding voor het verrichten van dienst, zoals in dit geval consignatie, geregeld.
3.2. In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a en slot, van het VROB is - voor zover hier van belang - bepaald dat de periode dat de militair consignatie als bedoeld in artikel 58a van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt opgelegd op de plaats waar de militair gewoonlijk de nacht geacht wordt door te brengen, wordt herleid naar een vergoeding in vrije uren. Artikel 7, tweede, derde en vijfde lid, van het VROB houdt
- samengevat - in, dat de herleiding plaatsvindt door toepassing van een herleidingsfactor die 1/10 voor de periode van consignatie bedraagt en dat na herleiding naar boven op gehele uren wordt afgerond.
3.3. Zoals blijkt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de commandant tot januari 2008 artikel 7 van de VROB zo uitgelegd (en toegepast) dat voor de vergoeding van consignatie in vrije uren wordt uitgegaan van, kort gezegd, de etmalen die binnen het bereik van de consignatie vallen. Appellant heeft zijn in overweging 1.1 vermelde registratieformulier in overeenstemming met deze uitleg ingevuld.
3.4. De commandant heeft per januari 2008, met de bedoeling aan te sluiten bij de uitleg die in de regel binnen de krijgsmacht in geval van consignatie aan artikel 7 van de VROB wordt gegeven, die uitleg (en toepassing) van dit artikel gewijzigd in deze zin, dat hij voor de vergoeding van consignatie in vrije uren uitgaat van de (aaneengesloten) periode van consignatie als bedoeld in de aanhef van het eerste lid van dit artikel. Appellant was consignatie opgelegd voor de aaneengesloten periode van 26 februari 2008 tot 5 maart 2008, in totaal 106 uren (en 11 vrije uren) en niet voor een periode die bij de gewijzigde uitleg leidt tot 16 vrije uren.
3.5. De Raad is van oordeel dat de uitleg die de commandant te rekenen met ingang van januari 2008 aan artikel 7 van de VROB geeft, gelet ook op de niet eenduidige terminologie “periode van consignatie” in het eerste lid, aanhef, van dit artikel, een niet onredelijke uitleg is. Daarom was naar zijn oordeel de commandant gerechtigd het ingediende registratieformulier van appellant voor verwerking te weigeren. Dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op de gunstiger uitleg die in het verleden werd gehanteerd, kan daaraan niet afdoen. Appellant kan aan die uitleg geen aanspraken ontlenen op ongewijzigde voortzetting van de methode die thans als onjuist wordt gezien.
3.6. Het hoger beroep van appellant slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K. Zeilemaker en B.J van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2011.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) R. Scheffer.
HD