[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 augustus 2010, 10/520 (hierna: aangevallen uitspraak)
Argonaut Advies B.V., gevestigd te Bilthoven, (hierna: Argonaut)
Datum uitspraak: 20 juli 2011
Namens appellant heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Argonaut heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Voor appellant is verschenen mr. Martens, voornoemd. Argonaut heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Lagerweij en S. Heemstra, beide werkzaam bij Argonaut.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 10 november 2009 een aanvraag ingediend voor een indicatie voor een hoog persoonlijk kilometerbudget (hierna: PKB). Daarbij heeft hij een verklaring van zijn behandelend neuroloog overgelegd.
1.2. Bij besluit van 10 december 2009 heeft Argonaut de aanvraag van appellant afgewezen onder verwijzing naar de rapportage van haar indicatieadviseur/ergonomisch adviseur G. Verdouw, van 1 december 2009.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant, gericht tegen het besluit van 10 december 2009, heeft
A.C. Bosma-Fioole, bezwaararts bij Argonaut, dossierstudie verricht en appellant gehoord. Zij heeft haar onderzoeksbevindingen neergelegd in het rapport van 16 april 2010. Naar aanleiding van de door appellant overgelegde brief van zijn fysiotherapeut en de door hem gegeven toelichting op zijn lichamelijke problemen heeft Bosma-Fioole Argonaut geadviseerd om appellant in aanmerking te brengen voor het hoog PKB. De bezwaararts is van mening dat er een absoluut medische indicatie is voor het uitsluitend gebruik van een taxi/taxibus.
1.4. Bij besluit van 21 april 2010 heeft Argonaut het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2009 gegrond verklaard. Aan appellant is alsnog een hoog PKB toegekend. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar is afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 april 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaar niet is herroepen als gevolg van een aan Argonaut te wijten onrechtmatigheid. Op basis van het door appellant ingevulde formulier en de brief van de behandelend neuroloog bestond er ten tijde van de aanvraag voor Argonaut niet de verplichting om meer onderzoek te (laten) verrichten dan nu is gebeurd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals in beroep is in hoger beroep uitsluitend in geschil de vraag of Argonaut terecht en op juiste gronden het verzoek om vergoeding van de door appellant gemaakte kosten in verband de behandeling van het bezwaar heeft afgewezen.
4.2. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.3. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, aangezien het primaire besluit is herroepen op grond van de eerst in de bezwaarfase door appellant ingebrachte verklaring van zijn fysiotherapeut en de daarop door appellant gegeven toelichting tijdens de hoorzitting.
4.4. Anders dan appellant heeft betoogd valt naar het oordeel van de Raad niet in te zien in welke informatie van appellant Argonaut bij de voorbereiding van het primaire besluit van 10 december 2009 aanleiding had moeten zien nader onderzoek in te stellen, te meer niet nu appellant op alle in dit verband relevante medische vragen op het door hem ingevulde aanvraagformulier ontkennend heeft geantwoord. Daarbij hecht de Raad met name waarde aan de vraag op het voornoemde aanvraagformulier of appellant incontinent is, die door hem met “nee” werd beantwoord. De Raad wijst er in dit verband op dat incontinentie een van de redenen is geweest om aan appellant in bezwaar alsnog een hoog PKB toe te kennen.
4.5. Nu appellant de informatie die heeft geleid tot het toewijzen van het hoog PKB eerst in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht, kan naar het oordeel van de Raad niet worden gesteld dat het herroepen van het besluit van 10 december 2009 het gevolg is geweest van een aan Argonaut te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek om vergoeding van de kosten die appellant heeft moeten maken in verband met de behandeling is naar het oordeel van de Raad dan ook terecht afgewezen.
4.6. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank artikel 8:69, tweede lid, van de Awb heeft geschonden, nu niet op de door appellant in beroep aangehaalde uitspraak van de Raad van 24 juni 2009, LJN BJ2010, is ingegaan. Appellant heeft naar het oordeel van de Raad miskend dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak een overweging heeft gewijd aan de vergelijking van de onderhavige situatie met de feiten uit het door appellant in beroep aangehaalde uitspraak. Een beroep op de voornoemde uitspraak van de Raad gaat eveneens in hoger beroep niet op, reeds niet omdat de aanvrager in die zaak de relevante vragen op het aanvraagformulier niet alle met “nee” had beantwoord.
4.7. Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011.