ECLI:NL:CRVB:2011:BR3744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6928 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van Stichting Zorgkantoor Menzis ongegrond werd verklaard. Menzis had op 19 juni 2009 het persoonsgebonden budget (PGB) van appellante definitief vastgesteld voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008. Appellante werd verplicht om een bedrag van € 22.027,44 terug te betalen wegens het niet verantwoorden van het toegekende PGB. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar Menzis verklaarde het bezwaar op 21 september 2009 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, wat leidde tot het hoger beroep van appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met haar tijdig ingediende eerste verantwoording van € 5.093,-- op 12 februari 2009. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante haar bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken had ingediend, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat de redenen voor de termijnoverschrijding, zoals de afwezigheid van de medewerkster die het dossier behandelde, geheel in de risicosfeer van appellante lagen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en merkte op dat, nu het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, er geen ruimte was voor een inhoudelijke beoordeling van de gevolgen van de besluitvorming van Menzis voor appellante. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/6928 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2010, 09/5645 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
Stichting Zorgkantoor Menzis (hierna: Menzis)
Datum uitspraak: 20 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft F.F.P. van [W.], werkzaam bij de William Schrikker Groep, gevestigd te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Menzis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2011. Voor appellante is Van [W.] verschenen. Menzis heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Menzis heeft bij besluit van 19 juni 2009 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) het persoonsgebonden budget (hierna: PGB) van appellante over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 definitief vastgesteld. Wegens het niet verantwoorden van het toegekende PGB dient appellante een bedrag van € 22.027,44 terug te betalen.
1.2. Bij brief van 5 augustus 2009 is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juni 2009.
1.3. Bij besluit van 21 september 2009 heeft Menzis het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank is daarbij - voor zover in hoger beroep van belang - tot de conclusie gekomen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar op tijd ingediende eerste verantwoording van € 5.093,-- op 12 februari 2009. De rechtbank heeft op formele gronden het beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder daarbij rekening te houden met de grote financiële consequenties voor appellante.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat appellante haar bezwaarschrift niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bezwaartermijn van zes weken heeft ingediend. In geschil tussen partijen is of die termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten. Als reden voor de overschrijding van de bezwaartermijn is namens appellante desgevraagd op 14 september 2009 aan Menzis medegedeeld dat het besluit van 19 juni 2009 langer is blijven liggen wegens afwezigheid van de medewerkster die het dossier ter behandeling onder zich had. In de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft de voornoemde medewerkster, M.E.B. [K.K.], ter zitting van de rechtbank verklaard dat zij afwezig was van 19 mei 2009 tot 14 dagen daarna, waarna zij niet direct kon beginnen met het opstellen van een bezwaarschrift, omdat andere werkzaamheden prioriteit hadden. Daargelaten dat het besluit van 19 juni 2009 dateert en derhalve eerst na terugkomst van [K.K.] is genomen, is de Raad van oordeel dat het niet tijdig maken van bezwaar vanwege de aangevoerde redenen geheel in de risicosfeer van appellante ligt. De Raad is van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Ook wat appellante nog heeft toegevoegd in hoger beroep kan niet leiden tot het verschoonbaar achten van de termijnoverschrijding. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om, eventueel met behulp van een ander, tijdig bezwaar te maken.
4.2. Ten slotte merkt de Raad nog op dat, nu het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, aan een inhoudelijke beoordeling of de besluitvorming van Menzis onevenredige consequenties voor appellante meebrengt, niet kan worden toegekomen.
4.3. Het overwogene onder 4.1 en 4.2 leidt tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
RS