[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 29 april 2009, 08/1059 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juli 2011
Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2009, waar appellant is verschenen bij gemachtigde mr. Z.M.K.J. Berger, kantoorgenoot van mr. Alaca, en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Hij heeft het Uwv schriftelijk vragen gesteld, waarop bij brieven van 22 maart 2010 en 19 april 2010 is geantwoord.
Op 24 november 2010 heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden Appellant is niet verschenen. Het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek wederom heropend en aan appellant bij brief van 3 maart 2011 een vraag gesteld.
Bij brief van 8 maart 2011 heeft appellant hierop gereageerd en de Raad tevens verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 6 juni 2011 heeft het Uwv verweer gevoerd tegen het verzoek van appellant om een proceskostenveroordeling.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.
1.1. Bij besluit van 15 juni 2006 heeft het Uwv appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend over de periode van 27 april 2006 tot 27 april 2010. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 29 januari 2008, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 mei 2008, heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat ingaande 27 april 2010 zijn WGA-uitkering wordt beëindigd, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd. Deze beslissing berust op de vaststelling na een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige herbeoordeling dat de resterende verdiencapaciteit van appellant € 1.952,95 per maand is en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid 0%. Appellant heeft tegen het besluit van 21 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) beroep ingesteld.
1.3. Bij besluit van 26 januari 2009 heeft het Uwv naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid aan appellant meegedeeld dat hij voor 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, maar dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering hierdoor niet wordt gewijzigd.
1.4. Bij besluit van 19 oktober 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2010, heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat naar aanleiding van de resultaten van een heronderzoek de mate van zijn arbeidsongeschiktheid 9% is, maar dat de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering tot 27 april 2010 niet wijzigt. Zijn resterende verdiencapaciteit is met ingang van 1 januari 2010 vastgesteld op € 1.871,20. Bij uitspraak van 8 november 2010, 10/525, heeft de rechtbank Roermond het beroep van appellant tegen het besluit van 25 maart 2010 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze uitspraak bij de Raad hoger beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 10/6368.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ter zitting van de Raad van 24 november 2010 heeft het Uwv naar voren gebracht dat het besluit van 21 mei 2008 niet langer houdbaar is voor zover daarbij is beslist dat appellant vanaf 27 april 2010 geen WGA-uitkering meer toekomt. Het besluit van 29 januari 2008 houdt volgens gemachtigde van het Uwv thans nog in een tussentijdse beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant en de vaststelling van diens resterende verdiencapaciteit.
3.2. Bij brief van 3 maart 2011 heeft de Raad aan appellant verzocht mee te delen welk belang hij nog heeft met betrekking tot het onderhavige hoger beroep. Bij brief van 8 maart 2011 is namens appellant meegedeeld dat het hoger beroep was gericht tegen de beëindiging van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 27 april 2010. Namens appellant is er verder op gewezen - zo begrijpt de Raad het standpunt van appellant -, dat het besluit van 29 januari 2008 is ingehaald door het besluit van 25 maart 2010. Naar de mening van appellant dient het Uwv in ieder geval veroordeeld te worden tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep.
3.3. Op grond van hetgeen is overwogen onder 3.1 en 3.2 stelt de Raad vast dat het besluit van 21 mei 2008 niet langer onderwerp is van het geschil van partijen. Derhalve heeft appellant geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4.1. Gelet op de nadere standpuntbepaling van het Uwv ter zake van het besluit van 29 januari 2008 ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, totaal € 1.288,--.
3.4.2. Met betrekking tot de kosten, die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, stelt de Raad vast dat in de bezwaarfase niet om vergoeding van de kosten is gevraagd, zodat deze - gelet op artikel 7:15, derde lid, van de Awb - reeds hierom niet kunnen worden vergoed.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,--;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 149,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en T. Hoogenboom en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T. Dolderman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2011.