ECLI:NL:CRVB:2011:BR3496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5060 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde WW-uitkering na intrekking

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WW-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in eerste instantie een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had aangevraagd. Het Uwv had de aanvraag van appellant in 2002 afgewezen, maar na meerdere procedures werd hem in 2006 met terugwerkende kracht een WAO-uitkering toegekend. Appellant stelde dat zijn WW-uitkering pas vanaf 8 februari 2007 kon worden ingetrokken en dat het Uwv ten onrechte tot terugvordering was overgegaan. Hij verwees naar de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006, waarin hij stelde dat het hem niet duidelijk was dat hij ten onrechte WW-uitkering had ontvangen.

De Raad overwoog dat het Uwv op grond van artikel 36 van de WW verplicht is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad zag geen dringende redenen om van terugvordering af te zien, zoals appellant had aangevoerd. Tevens werd opgemerkt dat de Beleidsregels bepalen dat als aan de verzekerde over een periode ten onrechte uitkering is verstrekt, deze kan worden ingetrokken of herzien. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht het onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering van appellant had teruggevorderd, omdat het bedrag niet het bedrag van de uitbetaalde WAO-uitkering oversteeg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

09/5060 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2009, 08/1167 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant is - met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. Abdoelhak.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2002 de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen. Na een tweetal procedures is hem bij besluit van 28 juni 2006 met terugwerkende kracht tot 18 februari 2002 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 8 februari 2007 de aan appellant per 1 augustus 2003 toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingetrokken. Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het Uwv de over de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 december 2006 betaalde WW-uitkering tot een bedrag van € 72.169,64 teruggevorderd. Bij besluit van
7 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 maart 2007 gegrond verklaard en het terug te vorderen bedrag vastgesteld op € 64.378,12.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de WW-uitkering eerst vanaf 8 februari 2007 kon worden ingetrokken en dat het Uwv ten onrechte tot terugvordering van de WW-uitkering is overgegaan. Hij heeft daartoe - onder verwijzing naar de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) - aangevoerd dat het hem niet duidelijk is geweest en ook niet kon zijn dat hij ten onrechte WW-uitkering heeft ontvangen, omdat hij procedures heeft moeten aanspannen tegen de besluiten op zijn aanvraag om een WAO-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat hij in dit geding voorbijgaat aan de stelling van appellant dat de intrekking van de WW-uitkering pas mogelijk is vanaf de dag waarop het besluit van 8 februari 2007 is genomen. Appellant heeft tegen het besluit van
8 februari 2007 geen rechtsmiddel aangewend, zodat in rechte vaststaat dat hij vanaf 1 augustus 2003 geen recht had op die uitkering. Dit betekent dat de WW-uitkering over de periode van 1 augustus 2003 tot en met 31 december 2006 onverschuldigd is betaald.
4.2. Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW is het Uwv verplicht tot terugvordering van hetgeen onverschuldigd is betaald. Op grond van artikel 36, vierde lid, van de WW kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen dringende redenen als bedoeld in deze bepaling.
4.3 Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, omdat een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voor zover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.
4.4. De laatste volzin van het in 4.3 weergegeven artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels laat zien dat het Uwv ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van artikel 36, vierde lid, van de WW niet aanwezig zijn, gedeeltelijk afziet van terugvordering. Het Uwv heeft volstaan met terugvordering van het bedrag aan WW-uitkering voor zover dit bedrag niet het bedrag van de uitbetaalde WAO-uitkering overtreft, zijnde een bedrag van € 64.378,12. Het bestreden besluit is in overeenstemming met dit buitenwettelijk, begunstigend beleid. Het Uwv heeft het onverschuldigd betaalde bedrag aan WW-uitkering dat niet is verrekend met de WAO-uitkering dan ook terecht van appellant teruggevorderd.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK