ECLI:NL:CRVB:2011:BR3474

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-39 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die op 10 november 2008 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als geschikt voor arbeid werd beoordeeld. Appellant had zich op 6 maart 2008 ziek gemeld wegens oververmoeidheid en ontving vanaf 26 maart 2008 een Ziektewet-uitkering. De diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) was gesteld door het Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV). De verzekeringsarts adviseerde appellant om cognitieve gedragstherapie te volgen, wat de enige bewezen effectieve behandeling voor CVS zou zijn. Appellant ontving de uitkering om hem de gelegenheid te geven deze therapie te volgen.

Echter, bij besluit van 10 november 2008 beëindigde het Uwv de ZW-uitkering, omdat appellant volgens de verzekeringsarts voldoende tijd had gehad om de behandeling te ondergaan. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij door de diagnose CVS niet in staat was om werkzaamheden te verrichten en dat hij meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen werd aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen medische informatie was overgelegd die het standpunt van appellant onderbouwde. De Raad onderschreef de conclusie van het Uwv dat appellant op 10 november 2008 geschikt was voor arbeid. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/39 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 november 2009, 09/1371 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na eerdere ziekmeldingen heeft appellant zich op 6 maart 2008 opnieuw ziek gemeld wegens oververmoeidheid. Bij besluit van 17 maart 2008 heeft het Uwv hem met ingang van 26 maart 2008 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Aan dat besluit ligt het standpunt ten grondslag dat het Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV) bij appellant de diagnose chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) heeft gesteld en dat hem, gezien de langdurige voorgeschiedenis van zijn klachten, dreigend disfunctioneren op meerdere levensterreinen, bereidwilligheid en herstelgedrag, maximaal zes maanden de gelegenheid moet worden geboden cognitieve gedragstherapie te volgen. Deze therapie is volgens de verzekeringsarts de enige bewezen effectieve behandeling voor CVS.
1.2. Bij besluit van 10 november 2008 heeft het Uwv de ZW-uitkering per dezelfde datum beëindigd. Volgens de verzekeringsarts heeft appellant voldoende tijd gehad voor het volgen van de genoemde behandeling. Het bezwaar tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 16 februari 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 16 februari 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen, waarbij appellant als eiser en het Uwv als verweerder is aangeduid:
"Eiser stelt onverminderd last te hebben van fysieke en psychische klachten en daardoor in het geheel niet in staat te zijn bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten. De rechtbank stelt vast dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd waarmee deze stelling wordt onderbouwd. Door verweerder is de door het NKCV gestelde diagnose CVS overgenomen. De rechtbank merkt in dit verband op dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het stellen van de diagnose CVS op zichzelf genomen nog niet meebrengt dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 1997, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer AA8502). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door het CVS meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
Voorts overweegt de rechtbank dat aan eiser, zoals door verweerder ter zitting is toegelicht, uit het oogpunt van coulance een ZW-uitkering is verstrekt en niet op medische gronden. Enkel en alleen om eiser financieel gezien in de gelegenheid te stellen genoemde therapie te volgen, is hem door verweerder voor de duur van zes maanden een ZW-uitkering verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat eiser kon weten of behoorde te weten dat uiterlijk na ommekomst van die zes maanden de uitkering zou worden beëindigd. Hierbij betrekt de rechtbank het feit dat eiser, blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 13 januari 2009, ten overstaan van deze verzekeringsarts op 8 oktober 2008 kennelijk heeft beaamd dat hij voldoende tijd heeft gehad voor het volgen van de therapie. Eiser was naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende op de hoogte van de overwegingen van verweerder op grond waarvan een (tijdelijke) uitkering is toegekend.".
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de gestelde diagnose CVS van dien aard is, dat hij niet in staat is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten en derhalve meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad kan zich verenigen met de strekking van de onder 2 weergegeven overwegingen. Hij onderschrijft dan ook het standpunt van het Uwv dat appellant op 10 november 2008 geschikt was voor zijn arbeid. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
4.2. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK