ECLI:NL:CRVB:2011:BR3346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3697 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte vervolguitkering op grond van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 mei 2010, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 27 mei 2009 meegedeeld dat de loongerelateerde WW-uitkering van appellant zou aflopen op 21 juni 2009, maar dat hij recht had op een vervolguitkering van 70% van het minimumloon per dag, wat neerkomt op € 48,01. Appellant was het niet eens met de hoogte van deze vervolguitkering en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 juli 2011 heeft appellant bevestigd dat hij niet langer betwist dat het Uwv de einddatum van de loongerelateerde uitkering correct heeft vastgesteld. De Raad heeft overwogen dat de vervolguitkering, zoals bepaald in artikel 51, eerste lid, van de Werkloosheidswet, inderdaad 70% van het minimumloon bedraagt. De Raad concludeert dat het Uwv de hoogte van de vervolguitkering correct heeft vastgesteld en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de juistheid van het bestreden besluit aan te tasten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.

Uitspraak

10/3697 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 mei 2010, 09/1919 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 27 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 februari 2008 is na een onderbreking wegens ziekte de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) voortgezet met ingang van 23 januari 2008.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2009 is appellant meegedeeld dat de zogenoemde loongerelateerde WW-uitkering afloopt op 21 juni 2009. Tevens is hem kenbaar gemaakt dat hij over de periode van 22 juni 2009 tot en met 21 juni 2011 recht heeft op een vervolguitkering. Daarbij is bepaald dat de hoogte van de vervolguitkering 70% van het miminumloon per dag bedraagt, hetgeen neerkomt op een uitkering van € 48,01 per dag. Bij besluit van 15 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat hij niet langer betwist dat het Uwv bij het bestreden besluit de einddatum van de loongerelateerde uitkering juist heeft vastgesteld.
4.2. Voor zover appellant heeft beoogd aan te voeren dat hij sinds 22 juni 2009 een te lage uitkering ontving, wijst de Raad erop dat op grond van artikel 51, eerste lid, van de WW, zoals deze bepaling ten tijde hier van belang luidde, de vervolguitkering per dag 70% van het minimumloon bedraagt. Het Uwv heeft de hoogte van de vervolguitkering juist vastgesteld.
4.3. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, tast de juistheid van het bestreden besluit niet aan.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV