ECLI:NL:CRVB:2011:BR3346
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake hoogte vervolguitkering op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 mei 2010, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had bij besluit van 27 mei 2009 meegedeeld dat de loongerelateerde WW-uitkering van appellant zou aflopen op 21 juni 2009, maar dat hij recht had op een vervolguitkering van 70% van het minimumloon per dag, wat neerkomt op € 48,01. Appellant was het niet eens met de hoogte van deze vervolguitkering en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 juli 2011 heeft appellant bevestigd dat hij niet langer betwist dat het Uwv de einddatum van de loongerelateerde uitkering correct heeft vastgesteld. De Raad heeft overwogen dat de vervolguitkering, zoals bepaald in artikel 51, eerste lid, van de Werkloosheidswet, inderdaad 70% van het minimumloon bedraagt. De Raad concludeert dat het Uwv de hoogte van de vervolguitkering correct heeft vastgesteld en dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om de juistheid van het bestreden besluit aan te tasten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt daarom de aangevallen uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.