ECLI:NL:CRVB:2011:BR2771
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van Wajong-uitkering en de beoordeling van nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 2 augustus 2010 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 6 oktober 2008 de aanvraag voor een Wajong-uitkering van appellant afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 20 mei 2009, heeft appellant op 25 oktober 2009 opnieuw verzocht om een Wajong-uitkering, wat door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd op 16 november 2009 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 14 december 2009 ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij nieuwe stukken toe, waaronder een neuropsychologisch en psychologisch rapport, die hij als nieuw bewijs aanvoerde. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat de rechtbank de ingediende gronden adequaat had beoordeeld en dat de nieuwe stukken niet relevant waren voor de beoordeling, aangezien deze niet eerder in de procedure waren ingediend.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de ernstige medische omstandigheden die appellant naar voren had gebracht, niet konden leiden tot een ander oordeel in deze specifieke procedure. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.