ECLI:NL:CRVB:2011:BR2771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5147 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering en de beoordeling van nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 2 augustus 2010 het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 6 oktober 2008 de aanvraag voor een Wajong-uitkering van appellant afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 20 mei 2009, heeft appellant op 25 oktober 2009 opnieuw verzocht om een Wajong-uitkering, wat door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd op 16 november 2009 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd op 14 december 2009 ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had aangevoerd die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voegde hij nieuwe stukken toe, waaronder een neuropsychologisch en psychologisch rapport, die hij als nieuw bewijs aanvoerde. De Raad voor de Rechtspraak overwoog dat de rechtbank de ingediende gronden adequaat had beoordeeld en dat de nieuwe stukken niet relevant waren voor de beoordeling, aangezien deze niet eerder in de procedure waren ingediend.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de ernstige medische omstandigheden die appellant naar voren had gebracht, niet konden leiden tot een ander oordeel in deze specifieke procedure. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5147 Wajong
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 augustus 2010, 10/457 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en heeft bij brief van 25 mei 2011 nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door L. Spee. Voor het Uwv is verschenen mr. G.A. Vermeijden.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 oktober 2008 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) geweigerd. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 20 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Op 25 oktober 2009 heeft appellant opnieuw verzocht om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 oktober 2008. Bij besluit van 16 november 2009 heeft het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geweigerd terug te komen van dat besluit van 6 oktober 2008. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 14 december 2009, het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, overwegende dat appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, zodat het Uwv bevoegd was het verzoek om terug te komen bedoeld in 2 af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere beslissing van 6 oktober 2008.
4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Bij brief van 25 mei 2011 is namens appellant nog een aantal stukken overgelegd, waaronder een neuropsychologisch alsmede een psychologisch rapport. Appellant stelt dat deze stukken aangemerkt moeten worden als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De rechtbank heeft de door appellant in beroep ingediende gronden besproken en beoordeeld. De Raad verenigt zich geheel met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
5.3. Met betrekking tot de namens appellant in hoger beroep overgelegde stukken overweegt de Raad het volgende. Als gevolg van de beperkte toetsing in het kader van een verzoek om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit kunnen, anders dan in een normale procedure, niet ook in de beoordeling in beroep dan wel hoger beroep worden betrokken eerst in die fase ingebrachte stukken ter onderbouwing van reeds eerder (in de fase voorafgaand aan het primaire besluit dan wel in de bezwaarfase) opgeworpen stellingen. De Raad verwijst naar zijn vaste rechtspraak hieromtrent, zie onder meer de uitspraken van 30 maart 2004, LJN AO8674 en 25 mei 2007, LJN BA6732. Reeds hierom kunnen de overgelegde stukken in hoger beroep, geen doel treffen.
5.4. Tot slot merkt de Raad op dat de ernstige medische omstandigheden zoals die door appellant ter zitting naar voren zijn gebracht, de Raad geenszins zijn ontgaan. Gelet op het bijzondere karakter van de procedure kunnen deze omstandigheden echter niet tot een ander oordeel leiden.
6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM