ECLI:NL:CRVB:2011:BR2769
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WAO-uitkering toe te kennen, werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden had gehandhaafd dat appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Appellant, die in Marokko woont, stelde dat hij tijdens zijn werk in Nederland ziek was geworden en dat zijn gezondheid sindsdien was verslechterd, waardoor hij recht zou hebben op een WAO-uitkering. Hij voerde aan dat het besluit van het Uwv onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de bezwaarverzekeringsarts, W.M. Koek, hem niet had gesproken of onderzocht.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank volledig en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2011.