ECLI:NL:CRVB:2011:BR2767
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellant in te trekken, ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% was, en volgde daarbij de conclusies van de ingeschakelde deskundige, zenuwarts D.H.J. Boeykens. Deze deskundige concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst en dat de aan appellant voorgehouden functies passend waren. Appellant was het niet eens met deze conclusie en voerde in hoger beroep aan dat hij aanzienlijke beperkingen ondervond in zijn lichamelijke en psychische belastbaarheid, en verzocht om een nieuwe deskundige in te schakelen.
De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden om van deze hoofdregel af te wijken. De Raad benadrukte dat een diagnose op zichzelf niet voldoende is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen, en dat de kritiek van psychiater A.R. Hertroijs op het rapport van Boeykens niet leidde tot twijfels over de deugdelijkheid van het expertiserapport. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 22 juli 2011. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde.