ECLI:NL:CRVB:2011:BR2767

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2516 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellant in te trekken, ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% was, en volgde daarbij de conclusies van de ingeschakelde deskundige, zenuwarts D.H.J. Boeykens. Deze deskundige concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van de belastbaarheid zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst en dat de aan appellant voorgehouden functies passend waren. Appellant was het niet eens met deze conclusie en voerde in hoger beroep aan dat hij aanzienlijke beperkingen ondervond in zijn lichamelijke en psychische belastbaarheid, en verzocht om een nieuwe deskundige in te schakelen.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank terecht het oordeel van de deskundige had gevolgd, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden om van deze hoofdregel af te wijken. De Raad benadrukte dat een diagnose op zichzelf niet voldoende is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen, en dat de kritiek van psychiater A.R. Hertroijs op het rapport van Boeykens niet leidde tot twijfels over de deugdelijkheid van het expertiserapport. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met M.A. van Amerongen als griffier, en vond plaats op 22 juli 2011. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde.

Uitspraak

10/2516 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 maart 2010, 07/4598 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft bij verweerschrift een rapport van (senior-)bezwaarverzekeringsarts
T.J.A. Boel van 28 juni 2010 ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2011, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 20 september 2007, waarbij het Uwv heeft gehandhaafd zijn besluit de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 26 juni 2007 in te trekken onder de overweging dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aanleiding gezien om appellant te laten onderzoeken door zenuwarts D.H.J. Boeykens, en heeft de opvatting van Boeykens, zoals neergelegd in het rapport van 29 april 2009, inhoudende dat er geen reden is om af te wijken van de belastbaarheid zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 16 februari 2007 en dat de appellant voorgehouden functies passend zijn, gevolgd. Volgens Boeykens zijn – kort gezegd – appellants klachten niet te beschouwen als een ziekte of een gebrek noch daartoe te herleiden.
2.1. In hoger beroep voert appellant het volgende aan. Hij blijft van mening dat hij zodanige beperkingen ondervindt in zijn lichamelijke en psychische belastbaarheid dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. Appellant is in zijn persoonlijk en sociaal functioneren volledig beperkt te achten, een en ander ten gevolge van een medisch objectiveerbare ziekte of gebrek. De rechtbank is deskundige Boeykens, mede gelet op brief van psychiater A.R. Hertroijs van 5 juli 2009, dan ook ten onrechte gevolgd in zijn opvatting. Appellant verzoekt de Raad een nieuwe deskundige in te schakelen.
2.2. Appellant kan zich evenmin verenigen met de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad volgens welke het oordeel van een door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking is gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank genoegzaam gemotiveerd dat er van bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken in het onderhavige geval geen sprake is. De Raad onderschrijft dat oordeel en de daarop betrekking hebbende overwegingen in de aangevallen uitspraak. De Raad voegt daaraan nog het volgende toe.
3.3. Bij brief van 5 juli 2009 heeft psychiater Hertroijs gereageerd op het expertiserapport van deskundige Boeykens. De voornaamste kritiek is dat Boeykens niet (ook) tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis.
3.4. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt evenwel dat een diagnose niet doorslaggevend is voor het aannemen van beperkingen. De diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis brengt op zichzelf genomen niet mee dat sprake is van medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende, beperkingen en derhalve op zichzelf genomen geen toereikende basis vormt voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Reeds hierom ziet de Raad in het verschil van inzicht tussen psychiater Hertoijs en deskundige Boeykens geen reden om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het expertiserapport van laatstgenoemde.
3.5. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad voor het – nogmaals – inschakelen van een deskundige geen aanleiding ziet.
3.6. Gelet op het hiervoor overwogene treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK